Scientology door Dr Bryan Wilson

vertaling en bewerking:

Richard Singelenberg.

Inhoudsopgave

 

Inhoud:

Ten geleide van de vertaler

Over de schrijver

Hoofdstuk 1:

De verscheidenheid aan religies en het definitieprobleem

Hoofdstuk 2:

De criteria van religie

Hoofdstuk 3:

Niet-theïs tische geloofssystemen

Hoofdstuk 4:

De religieuze taal en de ontwikkeling van de christelijke theologie

Hoofdstuk 5:

De sociale en morele functies van religie

Hoofdstuk 6:

Een korte schets van Scientology

Hoofdstuk 7:

Een sociologische analyse van de ontwikkeling van de Kerk van Scientology

Hoofdstuk 8:

Opvattingen over aanbidding en redding

Hoofdstuk 9:

De visie op Scientology van academici

Hoofdstuk 10:

Scientology en andere godsdiensten

Hoofdstuk 11:

De religieuze criteria toegepast op Scientology

Appendix

 

Hoofdstuk 1 De verscheidenheid aan religies en het definitieprobleem

1.01 Elementen van de definitie van religie. Er bestaat geen eenduidige definitie van religie die door iedere wetenschapper wordt aanvaard.

Onder de talloze definities die naar voren zijn gebracht, zijn echter een aantal elementen te onderscheiden die men herhaaldelijk in de omschrijvingen terugziet:

bullet(a) geloofsvoorstellingen, gebruiken, relaties en instituties met betrekking tot:
bullet1) bovennatuurlijke krachten, wezens of doelstellingen
bullet2) hogere onzichtbare macht(en)
bullet3) datgene, waar het de mens uiteindelijk om gaat1.
bullet4) heilige objecten (van al het andere gescheiden en verboden)
bullet5) een object voor aanbidding
bullet6) een macht die het lot van de mensheid bepaalt
bullet7) de grond van het bestaan
bullet8) een bron van bovennatuurlijk kennis en wijsheid
bullet(b) gebruiken waarin gehoorzaamheid, verering of aanbidding naar voren komen;
bullet(c) het collectieve karakter van het religieuze leven
bulletHoewel oorzaken zelden deel uitmaken van definities van religie, wordt soms een 'confronterende ervaring met het spirituele' in de omschrijving opgenomen. De consequenties en functies van religie worden als volgt aangegeven:
bullet(a) handhaving van een morele gemeenschap
bullet(b) het verlenen van een groepsidentiteit en/of individuele identiteit
bullet(c) een oriëntatiekader
bullet(d) een door mensen geconstrueerd stelsel van betekenissen
bullet(e) gemoedsrust en troost aangaande het vooruitzicht op hulp en redding.

Godsdienst is altijd aan waarden en normen onderhevig, maar omdat iedere religie van de andere verschilt, streven godsdienstsociologen en vergelijkende godsdienstwetenschappers ernaar dit normatieve aspect te bespreken, zonder er zelf bij betrokken te zijn. De verscheidenheid aan geloofsovertuigingen, rituelen en organisaties is echter zo omvangrijk, dat iedere definitie van religie onvolledig is om alle facetten die erover bekend zijn, te omvatten.

1.02 Het oorspronkelijke gebruik van de term. Het begrip 'religie' werd vroeger vaak gerelateerd aan concrete manifestaties van geloofsvoorstellingen en gebruiken in de westerse samenleving. Behalve christenen, joden en islamieten werd over het algemeen aangenomen dat andere mensen geen religie hadden. Dat waren heidenen. Theologen die de term 'religie' hanteerden, bedoelden daar eigenlijk het christendom mee. Naarmate er echter meer bekend werd over de oosterse geloofssytemen en het bestuderen van religie de normatieve omschrijving van de traditionele christelijke theologie oversteeg, raakt dit beperkte gebruik van de term hoe langer hoe meer op de achtergrond. Religie is een studieobject geworden voor universitaire disciplines - in het bijzonder de sociale wetenschappen - die dit onderwerp objectief en neutraal benaderen, zonder dat daar enige voorkeur uit blijkt voor wat voor religieuze opvatting dan ook.

1.03 Cultureel vooroordeel en de definite van religie. De ontwikkeling van een grondige objectiviteit in het bestuderen van religie werd echter maar langzaam bereikt. Sommige huidige studies in de vergelijkende godsdiensten vertonen nog steeds een duidelijk vooroordeel. Zelfs in de sociale wetenschappen, die zich overduidelijk hebben toegelegd op waardevrij onderzoek, blijkt dit uit studies die zijn uitgevoerd tussen de twee wereldoorlogen. Zo werd vaak, zonder enige verantwoording, door antropologen aangenomen dat er een proces van religieuze ontwikkeling had plaatsgevonden dat overeenkwam met de biologische evolutie: het was dus onontkoombaar dat religie in de ontwikkelde landen op een 'hoger' niveau stond dan de godsdienst van andere volkeren. Sommigen (in het bijzonder Sir James Frazer) geloofden dat religie een evolutionaire stap was op de weg van magie naar wetenschap.

1.04 Het huidige gebruik. Heden ten dage hanteren sociale wetenschappers en in toenemende mate ook theologen, het begrip in een neutrale betekenis. Niet langer duidt de term op uitgangspunten dat de ene religie meer 'waarheid' bevat dan de andere. De opvatting dat het geloof in één god een hogere vorm van religie is dan het geloof in meer goden of geen enkele, is achterhaald. Men erkent dat een godsdienst een op een mens gelijkende god kan vooronderstellen. Of in een andere gedaante, of een opperwezen, een veelheid van geesten of voorouders, een universeel principe of wat dan ook. Sommige christelijke theologen, waaronder Bultmann, Tillich, van Buren en Robinson, hebben de traditionele voorstellingen van de godheid naast zich neergelegd en er de voorkeur aan gegeven om te spreken over 'de grond van het bestaan' of 'hetgeen waar het de mens uiteindelijk om gaat'.

1.05 Uitbreiding van het begrip. Nadat antropologen hadden vastgesteld dat er geen samenleving bestond waarin iedere vorm van bovennatuurlijk geloof ontbrak, concludeerden ze dat er geen enkele maatschappij is zonder godsdienst. Daardoor werd religie niet langer gedefinieerd aan de hand van een bepaalde traditie. De concrete aspecten die betrekking hadden op het christendom en die als essentieel werden beschouwd voor de definitie van religie, werden nu gezien als slechts voorbeelden van wat een religie kan inhouden. De gedetailleerde beschrijving van deze aspecten werd vervangen door abstracte formuleringen. Deze omvatten een veelheid aan geloofssystemen, praktijken en instituties die weliswaar niet identiek waren, maar wel dezelfde functie hadden. Er ontstond het besef dat iedere samenleving geloofsopvattingen had, die, hoe uiteenlopend ook, niet te toetsen waren aan de empirische werkelijkheid. Maatschappijen hadden de beschikking over bepaalde gebruiken waarmee de mens in contact kon komen met de bovennatuur. In de meeste samenlevingen waren mensen die daarvoor speciale functies bekleedden. Men kwam tot de erkenning dat al die elementen tezamen religie vormden.

1.06 Religieuze verscheidenheid in tribale samenlevingen. Betrekkelijk kleine, tribale, 'eenvoudige' samenlevingen kennen vaak uitermate complexe rituelen en mythen die doorgaans geen overzichtelijk en samenhangend systeem vormen. Religie is aan verandering onderhevig en zowel mythe als ritueel nemen geleidelijk in omvang toe, als de samenleving contact maakt met naburige maatschappijen of binnendringers. Verschillende rituelen en geloofsvoorstellingen kunnen toegeschreven worden aan verschillende situaties (bv. het maken van regen, het veilig stellen van een goede oogst, het geven van bescherming tegen het kwaad, het aangaan van coalities met naburige groeperingen, enzovoorts). Al deze activiteiten zijn gericht op bovennatuurlijke machten (hoe ze ook gedefineerd zijn) en ze worden door wetenschappers beschouwd als religieuze handelingen.

1.07 Religieuze activiteiten in complexe samenlevingen.

De geloofsvoorstellingen in de ontwikkelde landen zijn over het algemeen uitvoeriger uiteengezet en tonen meer onderlinge samenhang. Maar ook daar is sprake van verscheidenheid. Geen enkel geloofssysteem van de grote wereldgodsdiensten is volledig samenhangend. Er zijn altijd overblijfselen waar geen verklaring voor is en restanten van vroegere godsdienstige opvattingen, die afkomstig zijn uit het volksgeloof en standhouden onder de bevolking. In de heilige boeken van alle grote godsdiensten komen tegenstrijdigheden voor. Zo ontstaan verschillen tussen de religieuze specialisten, die afwijkende en soms onverenigbare interpretaties hanteren. Daardoor ontstaan verschillende tradities, zelfs binnen het religieuze gebied dat wordt aangeduid met orthodoxie.

1.08 De ontwikkeling van het religieuze pluralisme.

In ontwikkelde samenlevingen moet de bewuste afscheiding van orthodoxie als een normaal verschijnsel worden beschouwd. Christenen, joden en moslims zijn niet alleen binnen de orthodoxie verdeeld, maar ook als gevolg van andersdenkende groepen die iedere vorm van fundamentalisme verwerpen en afwijkende geloofsvoorstellingen volgen (of religie in zijn geheel verwerpen). Een afwijkende mening valt het meest op in situaties van religieuze exclusiviteit, dus daar waar de individu die een religie aanhangt niet loyaal mag zijn met andere godsdiensten. Dit is kenmerkend voor de joods-christelijk-islamitische traditie. Als de staat niet meer voorschrijft welke religie moet worden aangehangen, zijn afwijkende geloofssystemen getolereerd. In Europa hebben religies bepaalde voorrechten gekregen die ook van toepassing zijn op de traditionele godsdiensten en genieten in veel gevallen dezelfde grondwettelijke vrijheden zoals dat het geval is in de Verenigde Staten. De situatie waarin heden ten dage veel verschillende religies naast elkaar bestaat, staat bekend onder de naam 'religieus pluralisme'.

1.09 Normatieve en objectieve benaderingen. Kenmerkend voor religie zijn bepaalde verhalen (mythen) en uitspraken over de bovennatuur, die het geloof een richting geven. Religie schrijft rituelen voor en geeft ondersteuning aan instituties, uiteenlopend van persoonlijke relaties tot onderhoud van het kerkgebouw. Soms stelt religie ook morele regels vast, ofschoon de strikte toepassing daarvan en de daaraan verbonden sancties aanzienlijk variëren. Maar religie definieert op zijn minst verplichtingen en - vooropgesteld dat men bepaalde regels navolgt - zegt beloningen toe in de vorm van door de bovennatuur geleverde voordelen. Religie is een normatief systeem. Religieuze leermeesters (in het christendom 'theologen'- maar de term is niet altijd van toepassing op andere religies) moeten deze normen onderschrijven en opleggen. Daarentegen beschouwen sociale wetenschappers de waarden die een religie uitdraagt als louter feiten en doen daar geen uitspraken over. Deze benadering lijkt op die van de wettelijke formulering, waarin naar voren komt dat de wet geen onderscheid mag maken in godsdiensten. Omdat religie normatief is en in verstandelijke zin hoofdzakelijk het domein is geweest van theologen, bestaat er in alle ontwikkelde samenlevingen een wetenschappelijke nalatenschap van religie die een normatief stempel draagt. Naar ons oordeel is het van essentieel belang om deze impliciete waarde-voorkeur te vermijden. We dienen een neutrale terminologie te gebruiken en te trachten begrip te hebben voor hen die zich met religie inlaten.

1.10 'Geleende' terminologie. Oude definities en beschrijvingen van het wezenlijke van religie hanteerden vaak termen, die geleend waren van de religieuze tradities van hun die ze geformuleerd hadden. Nu erkent men dat het gebruik van termen die specifiek zijn voor een religie een verstoord beeld geeft van andere religies en vaak verkeerde vooronderstellingen met zich meebrengt. Noties die zijn onstaan binnen een cultureel-religieuze traditie zullen een verkeerd beeld geven van de weliswaar functioneel gelijke, maar formeel verschillende elementen in de religie in een andere cultuur. Voorbeelden daarvan zijn de 'boeddhistische kerk', het 'islamitische priesterschap' of, verwijzend naar de drieëenheidsleer, 'christelijke goden'. Hoewel eerbied, onderdanigheid, bezinning of toewijding in alle moderne religies voorkomt, hebben waarnemers dat niet altijd erkend als vorm van aanbidding. Die term is immers in het westen zwaar beladen met christelijke opvattingen en voorschriften jegens het juiste gedrag en de juiste wijze van handelen. Dus als godsdiensten op voet van gelijkwaardigheid moeten worden behandeld, dan dient de verscheidenheid aan religieuze verschijnselen in abstracte termen te worden weergegeven.

1.11 De tekortkoming van een abstracte of objectieve analyse. Het abstracte taalgebruik, dat als 'klinisch' kan worden beschouwd omdat het niet beïnvloed is door de specifieke tradities van een religie, zal er vanzelfsprekend niet in slagen alle eigenschappen van een bepaalde religie vast te leggen. Maar het is noodzakelijk als we een antwoord willen hebben op de vraag of een fenomeen zich al dan niet terecht als religie presenteert. Noch de cognitieve, noch de emotionele aspecten van geloof, ritueel, symboliek en instituties zullen aan de orde komen. Deze sociaal-wetenschappelijke benadering biedt de mogelijkheid tot objectieve vergelijking en verklaring. Wat die niet doet (en ook niet pretendeert) is het kenbaar maken van de innerlijke betekenis of de aantrekkingskracht die een religie voor gelovigen heeft.

Terug naar het begin

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 2 : De criteria van religie

2.01 De voornaamste kenmerken van religie. Overeenkomstig de voorafgaande overwegingen kunnen we nu in abstracte en algemene termen de belangrijke kenmerken van religie aangeven. Wat nu gaat volgen heeft niet de bedoeling een universeel toepasbare definitie te zijn, maar een opsomming van kenmerken en functies die we vaak in religie tegenkomen. Deze zijn:

bullet(a) het geloof in een hogere macht (of machten) die de normale zintuiglijke waarneming te boven gaat (gaan);
bullet(b) het geloof dat zo'n hogere macht niet alleen invloed uitoefent op de fysieke en sociale wereld, maar daar ook rechtstreeks op inwerkt en die mogelijk die wereld heeft geschapen;
bullet(c) het geloof dat op bepaalde momenten in het verleden een bovennatuurlijke ingreep in menselijke aangelegenheden heeft plaatsgevonden;
bullet(d) bovennatuurlijke machten hebben toezicht gehouden op de geschiedenis van de mens en zijn bestemming; indien deze machten worden afgebeeld als op mensen gelijkend, dan worden hen doorgaans specifieke doelstellingen toegeschreven;
bullet(e) men gelooft dat het lot van de mens in dit leven en in het leven na de dood (of levens) afhangt van de relaties die hij met deze bovennatuurlijke machten heeft gehad;
bullet(f) vaak, maar niet altijd, gelooft men dat bovennatuurlijke machten op willekeurige wijze de lotsbestemming van een individu kunnen bepalen, maar indien een individu zich op voorgeschreven wijze gedraagt, kan hij zowel zijn huidige leven als dat in de toekomst beïnvloeden;
bullet(g) er zijn voorgeschreven handelingen voor individuele, collectieve of symbolische verrichtingen - dit zijn rituelen;
bullet 
bullet(h) opvattingen over verzoening houden stand, aan de hand waarvan individuen of groepen speciale hulp van bovennatuurlijke oorsprong kunnen afsmeken;
bullet(i) uitdrukkingen van vroomheid, dankbaarheid, onderdanigheid of gehoorzaamheid worden aangeboden door de gelovigen of worden in sommige gevallen van hen geëist; meestal vindt dat plaats in de tegenwoordigheid van symbolische voorstellingen van de bovennatuurlijke macht(en);
bullet 
bullet(j) taal, objecten, plaatsen, gebouwen of seizoenen die met de bovennatuur worden geïdentificeerd, worden heilig verklaard en kunnen op hun beurt objecten van verering worden;
bullet(k) er zijn regelmatig terugkerende rituele verrichtingen of uiteenzettingen, uitdrukkingen van vroomheid, festiviteiten, vasten, collectieve boetedoening, bedevaart en heropvoeringen of herdenkingen van episodes uit het aardse leven van goden, profeten of grote leermeesters;
bullet(l) gelegenheden tot aanbidding en uiteenzetting van leerstellingen leiden tot het ervaren van gemeenschapszin en het gevoel van hartelijkheid, broederschap en gezamenlijke identiteit;
bullet(m) vaak wordt gelovigen morele regels opgelegd; die kunnen verwoord zijn in wettische of ritualistische termen of in overeenstemming met de geest van een minder specifieke en hogere ethiek;
bullet(n) oprechtheid van de doelstelling, onafgebroken toewijding en levenslange overgave zijn normatieve vereisten;
bullet(o) naar gelang hun prestaties, neemt bij de gelovigen de omvang van het aantal verdiensten en gebreken, waaraan een stelsel van beloningen en straffen is gekoppeld, toe. Het verband tussen handeling en het gevolg daarvan varieert. Aan de ene kant kan een bepaalde oorzaak tot een automatisch effect leiden en aan de andere kant is het mogelijk dat een persoonlijke tekortkoming teniet kan worden gedaan door rituele of gewijde handelingen, door biechten en berouw te tonen of door speciale tussenkomst van bovennatuurlijke machten;
bullet(p) gewoonlijk is er een speciale groep van religieuze functionarissen die belast is met het beheer van heilige objecten, teksten en plaatsen; ook is er sprake van specialisten op het gebied van doctrinaire en rituele aangelegenheden alsmede voor geestelijke hulpverlening;
bullet(q) zulke specialisten ontvangen meestal een vergoeding voor hun diensten;
bullet(r) wanneer specialisten zich wijden aan het systematiseren van de leerstellingen, wordt vaak beweerd dat religieuze kennis de oplossingen verschaft voor alle problemen en een verklaring geeft voor de zin en het doel van het leven, alsmede een uitleg over de oorsprong en de werking van het fysieke universum en de menselijke geest;
bullet(s) door te verwijzen naar openbaring en traditie wordt de rechtmatigheid van religieuze kennis en de instituties opgeëist; vernieuwing wordt regelmatig gerechtvaardigd als herstel;
bullet 
bullet(t) de waarheid van leerstellingen en de doeltreffendheid van rituelen zijn niet onderworpen aan toetsing met de realiteit, omdat de doelstellingen uiteindelijk van bovenaards karakter zijn. Voor zowel deze doelstellingen als de aanbevolen middelen om die te bereiken, is geloof een vereiste.

Deze aspecten moeten niet worden beschouwd als noodzakelijke voorwaarden, maar als waarschijnlijkheden: het zijn verschijnselen die we aantreffen in de werkelijkheid. Deze opsomming is te beschouwen als een 'waarschijnlijkheids-inventaris'.

2.02 Niet-essentiële kenmerken van religie. De voorafgaande inventaris is omschreven in uitermate abstracte en algemene termen. Religies zijn echter historische fenomenen en geen logische constructies. Ze omvatten zeer uiteenlopende organizatorische principes, gedragsvoorschriften en geloofsvoorstellingen. Op veel punten is generalisatie niet eenvoudig. Indien de (vaak onbewuste) vooroordelen van de christelijke traditie terzijde worden geschoven, wordt duidelijk dat veel van de concrete aspecten die, op basis van het christelijke model, als noodzakelijke voorwaarden van religie beschouwd moeten worden, in andere geloofssystemen niet worden aangetroffen. In de inventaris is niet gezinspeeld op een opperwezen, omdat het begrip niet van kracht is voor Theravada boeddhisten (en voor veel Mahayana boeddhisten), taoïsten en jainisten.2 Aanbidding heeft totaal verschillende implicaties in het boeddhisme dan in het christendom. Er is ook niet verwezen naar geloofsbelijdenissen, die van speciaal belang zijn voor de christelijke traditie maar niet voor andere religies. Ook de ziel, hoe belangrijk ook in het christendom, wordt niet genoemd, omdat de doctrine een enigszins twijfelachtige status heeft in de joodse leer en door enkele groeperingen (bv. de zevendagsadventisten en Jehovah's Getuigen) niet wordt onderschreven. De inventaris zwijgt ook over de hel, omdat de joodse leer ook daarover zwijgt (evenals wederom de Jehovah's Getuigen). In de passage over het leven naar de dood is verwezen naar een enkel- en een meervoudsvorm (leven-levens) in verband met beide christelijke varianten van zielsverhuizing en wederopstanding, alsmede de enigszins van elkaar verschillende uiteenzettingen over reïncarantie in het boeddhisme en het hindoeïsme. Geen van deze specifieke aspecten zijn essentieel voor de definitie van religie.

Terug naar het begin

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 3 : Niet-theïstische geloofssystemen

3.01 Theïsme is niet een essentieel kenmerk van religie. Het is buiten kijf dat theïsme (monotheïsme, polytheïsme en pantheïsme)3 geen essentiële kenmerk van religie is. Zowel academische onderzoekers als het grote publiek beschouwen niet-theïstische geloofssystemen als religies. Voorbeelden van niet-theïstische religies komen nu aan de orde.

3.02 Het boeddhisme. Hoewel het boeddhisme geen theïstisch geloof is en in scherp contrast staat met het christendom, wordt het over het algemeen als religie erkend. Hoewel het boeddhisme het bestaan van goden niet verwerpt, hebben ze niet de rol die ook maar in de verste verte lijkt op die van een opperwezen of schepper. Zelfs binnen enkele boeddhistische Japanse sekten die Boeddha heel duidelijk als redder hebben omschreven, wordt hij niet als schepper-god beschouwd.

3.03 De leerstellingen van het Theravada boeddhisme. Het Theravada boeddhisme wordt vaak gezien als de boeddhistische traditie die het meest aansluit bij de oorspronkelijke leringen van Gautama Boeddha. De doctrines lijken weinig op die van het christendom of andere monotheïstische godsdiensten. Er is geen leerstelling in het Theravada boeddhisme die het bestaan noemt van een opperwezen of een schepper. Volgens de leer is de wereld niet zozeer het resultaat van een schepper, maar is onstoffelijk en vergankelijk. Datzelfde geldt voor de mens, waarvan men niet gelooft dat die een onsterfelijke ziel heeft. Het bestaan wordt gekenmerkt door lijden en de essentie van de boeddhistische leer is dan ook de mens uit deze toestand te bevrijden. De omstandigheden waar de mens nu in verkeert zijn het gevolg van zijn karma, de wet van oorzaak en gevolg. Zijn daden in zijn vorige levens bepalen vrijwel allemaal de ervaringen in de daaropvolgende levens. Omdat levens als het ware schakels zijn in een causaal keten, is iedere wedergeboorte geconditioneerd door wat er eerder is voorgevallen. De mens wordt dus niet voortgebracht door een schepper en evenmin is er sprake is van een verlosser-god, want alleen verlichting stelt de mens in staat om bevrijd te worden uit het lijden van het keten van de wedergeboorten. Geleid door religieus onderricht moet ieder mens zichzelf een weg banen tot de verlichting. Het boeddhisme ontkent niet het bestaan van goden, maar deze worden niet aanbeden en vervullen geen speciale rol (Het zijn overblijfselen van andere religieuze tradities die in het boeddhisme een plaats hebben gekregen). Hoewel opvattingen als schepper, verlosser, onsterfelijke ziel en eeuwige verdoemenis of eeuwig heil in het Theravada boeddhime niet voorkomen, heeft het boeddhisme niettemin de status van een religie.

3.04 Het jainisme: een atheïstische religie. Het jainisme is in India en in andere landen waar het wordt aangehangen, een erkende religie en wordt over het algemeen vermeld in het overzicht van de (meestal 11) grote godsdiensten. Jainisten erkennen het bestaan van 'deva's', godheden, maar deze wezens zijn, net als mensen, onderworpen aan de wetten van zielsverhuizing en verval en hebben geen invloed op het lot van de mensheid. Jainisten geloven dat de ziel individueel en oneindig is. De ziel maakt geen deel uit van een universele ziel. Zielen en materie worden noch geschapen, noch vernietigd. Verlossing kan worden bereikt door de bevrijding van vreemde elementen (karma's), waaronder de ziel gebukt gaat. Deze vreemde bestanddelen krijgen toegang tot de ziel als gevolg van de emoties van de individu. Een dergelijke handelwijze is de oorzaak van wedergeboorte onder dieren en levenloze materie: verdienstelijke daden geven aanleiding tot wedergeboorte onder de deva's. Woede, trots, misleiding en hebzucht zijn de belangrijkste obstakels voor de bevrijding van de ziel, maar de mens heeft zijn lot in eigen hand. Door zichzelf te onderwerpen, geen enkel wezen schade te berokkenen en een ascetisch leven te leiden, kan de mens wedergeboren worden als een deva. De toegewijde gelovige dient vriendelijkheid te tonen zonder te verwachten dat dit beantwoord wordt; hij moet zich verheugen om het welzijn van anderen en er naar streven het leed van anderen te verzachten; hij dient genegenheid te tonen voor de misdadiger. Zelfvernedering zorgt voor het verdwijnen van karma.

3.05 De Sakhya-school in het hindoeïsme. Het hindoeïsme kent zes klassieke en uiteenlopende orthodoxe scholen. Eén van deze, Sankhya, is noch theïstisch, noch pantheïstisch. Evenals het jainisme, leert Sankhya dat de materie en de ziel niet geschapen en niet te vernietigen zijn. De ziel kan worden bevrijd door het kennen van de waarheid over het universum en door beheersing van de emoties. In sommige teksten ontkent Sankhya het bestaan van een persoonlijke oppergod. In ieder geval wordt elke opvatting over een god als overbodig beschouwd en in principe als tegenstrijdig omdat karma het menselijk handelen beïnvloedt, tot het moment waarop hij zelf kan bepalen dat hij naar bevrijding streeft. De vier doelstellingen van Sankhya komen overeen met die van het boeddhisme: het lijden, waarvan de mens zich moet verlossen; het bewerkstelligen van het beëindigen van het lijden; het inzien van de oorzaak van het lijden (het onvermogen een onderscheid te maken tussen geest en materie); en het leren van de middelen waarmee men zich kan bevrijden, namelijk diepzinnige kennis. Evenals andere scholen leert Sankhya het principe van het karma: wedergeboorte is een gevolg van de daden van de individu en verlossing is de ontsnapping uit deze cyclus van wedergeboorten.

3.06 Het niet-theïstische kenmerk van Sankhya. Sankhya is een vorm van dualisme waarin het bestaan van een god of goden niet aan de orde komt. Dit is niet het christelijke dualisme van goed en kwaad, maar het betreft een radicaal onderscheid tussen materie en geest. Beide zijn niet-geschapen, oneindig bestaande aspecten. De wereld is het resultaat van de ontwikkeling van materie. De ziel is echter onveranderlijk. De ziel lijdt omdat die gevangen zit in materie. Toch is deze gevangenschap een illusie. Wanneer de ziel zich er eenmaal van bewust is dat hij geen deel uitmaakt van de materiële wereld, dan houdt de wereld voor deze specifieke ziel op te bestaan en is hij vrij. Volgens de Sankhya-theorie ondergaat materie ontwikkeling, ontbinding en levenloosheid. Tijdens dit proces levert materie verstand, identiteit, gevoel, karakter, wil en een principe dat de dood overleeft en zielsverhuizing doorstaat. Doordat het fysieke organisme met de ziel is verbonden, wordt het een levend wezen. Alleen in deze samenhang wordt bewustzijn gerealiseerd: noch materie op zich, noch de ziel is zich bewust. Ofschoon de ziel een activerend element is, is die niet zelf het leven dat in de dood eindigt en evenmin is de ziel het leven dat van het ene naar het andere bestaan wordt overgebracht. Hoewel de ziel niet zelf handelt of lijdt, drukt de ziel, net zoals een spiegel, het lijden uit. De ziel is niet het verstand, maar een oneindige en gevoelloze wezenlijkheid. Er zijn ontelbare zielen en ze verschillen van elkaar. De ziel moet zich bevrijden van de illusie en dus van gevangenschap. Is de ziel eenmaal bevrijd, dan is zijn toestand hetzelfde als van Nirvana in het boeddhisme. Zo'n bevrijding kan voor het sterven plaatsvinden en het is de taak van degene die bevrijd is anderen te onderrichten. Na de dood bestaat de mogelijkheid op totale bevrijding zonder de dreiging van wedergeboorte. Sankhya heeft geen bezwaar tegen het geloof in godheden, maar die zijn geen deel van het werkzame systeem. Alleen kennis van het universum leidt tot verlossing. In die zin staat beheersing van emoties, en niet moreel gedrag, centraal. Goede werken brengen hooguit enige elementaire vormen van geluk. Evenmin is het offer een probaat middel. Ook rituelen zijn van weinig belang voor Sankhya.

3.07 Het ontoereikende van een theïstisch criterium. Uit de voorafgaande voorbeelden van religieuze geloofssystemen blijkt dat het geloof in een opperwezen een ontoereikend criterium is voor religie. Ondanks het aanhoudende en verouderde vooroordeel van sommige christelijke commentatoren, zou deze constatering over het algemeen direct worden ondersteund door vergelijkende godsdienstwetenschappers en godsdienstsociologen. Aan het boeddhisme, jainisme en de Sankhya-school uit het hindoeïsme zou de status van religie worden toegekend, niettegenstaande het feit dat het idee van een opperwezen of schepper ontbreekt.

3.08 Het taoïsme. Ook het taoïsme is over het algemeen erkend als een religie. Doorgaans staat het vermeld in de standaardliteratuur over vergelijkende godsdiensten, ondanks de moeilijkheid de belangrijkste geloofsvoorstellingen op een duidelijke wijze weer te geven. In tegenstelling tot de geopenbaarde religies, doet het taoïsme een beroep op de aanbidding van de natuur, de mystiek, politieke berusting, fatalisme, magie en voorouderverering. Het werd in China al eeuwen geleden als officiële religie erkend, met tempels, aanbidding en een priesterklasse. Er is sprake van opvattingen over bovennatuurlijke wezens, tezamen met de Acht Onsterfelijken uit de Chinese volkskunde, zoals onder andere de God van de Stad en de God van het Hart en nog ontelbare geesten. In het taoïsme is echter geen sprake van een opperste schepper en een verlosser die overeenkomen met de christelijke traditie. Evenmin bestaat er een duidelijk omschreven theologie.

Terug naar het begin

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 4 :

De religieuze taal en de ontwikkeling van de christelijke theologie

4.01 De ontwikkeling van religieuze opvattingen. Het taoïsme is een voorbeeld van het feit dat religies niet als volledig ontwikkelde geloofssystemen ontstaan. Ze ondergaan op alle fronten veranderingsprocessen, waarbij ze soms opvattingen gaan huldigen die volledig in strijd zijn met eerder ingenomen standpunten. Enkele bisschoppen uit de anglicaanse Kerk, bijvoorbeeld, zijn tientallen jaren lang in het openbaar afgeweken van elementaire leerstellingen als de onbevlekte ontvangenis, de wederopstanding en de verwachte wederkomst van Jezus. Een ander voorbeeld is de veranderende opvatting over God zoals blijkt uit de bijbel: van tribale godheid van de oude Israëlieten tot een veel meer geestelijk en universeel wezen zoals blijkt uit de teksten van de latere profeten en het Nieuwe Testament. De verschillende wijzen waarop de godheid werd afgeschilderd brachten uiteraard meningsverschillen met zich mee en fundamentele vooronderstellingen zijn in de loop van de christelijke geschiedenis geleidelijk gewijzigd. Zelfs heden ten dage vinden dergelijke veranderingen plaats.

4.02 Recente theologische ontwikkelingen. Een zo'n belangrijke gedachte die diepgaande gevolgen heeft voor het christendom en die zijdelings te maken heeft met ons onderwerp, is de alom gehoorde weerlegging van de opvatting dat er een opperwezen kan bestaan in de gedaante zoals traditioneel is beweerd door de christelijke Kerk. Deze mening, die wordt ondersteund door enkele van de meest vooraanstaande theologen, is afkomstig van Bonhoeffer en Tillich. In 1963 vatte de toenmalige anglicaanse bisschop Robinson deze theologische gedachte samen in zijn best-seller Eerlijk voor God.4 De schrijver zette de argumenten uiteen voor het opgeven van de opvatting van God als een persoonlijk wezen die 'daar buiten' bestond en betwistte het hele idee van 'christelijk theïsme'.

4.03 Christelijk atheïsme - Robinson. De volgende passages uit Eerlijk voor God maken duidelijk in welke mate Robinson afweek van de traditionele vooronderstellingen van het monotheïsme. Ter ondersteuning van zijn argumenten, citeert hij de theoloog Bonhoeffer:

'De mensen hebben geleerd in alle belangrijke vragen uit te komen zonder de 'werkhypothese' die 'God' heet. In wetenschappelijke, artistieke en ook ethische vragen is dat zo vanzelfsprekend geworden, dat er eigenlijk niet meer aan te tornen valt. Sinds ongeveer 100 jaar is dat echter ook steeds meer het geval geworden inzake religieuze dingen. Het blijkt, dat alles ook zonder 'God' gaat, en wel even goed als voordien.' (p. 42)

Van Tillich citeert Robinson het volgende:

'...[we moeten] al het traditionele dat we over God hebben geleerd, misschien zelfs het woord God, vergeten.' (p. 53)

'De naam van deze oneindige en onuitputtelijke diepte en grond van alle bestaan is God. Die diepte is het wat het woord God betekent. En wanneer dat woord niet veel betekenis meer heeft voor u, vertaal het dan en spreek over de diepten van uw leven, over de bron van uw bestaan, over hetgeen waar het u uiteindelijk om gaat, over datgene dat u onvoorwaardelijk au sérieux neemt....Hij die weet heeft van de diepte, heeft weet van God. (p. 28)

Daar voegt Robinson aan toe:

'Wanneer Tillich over God in 'diepte' spreekt, heeft hij het helemaal niet over een ander Wezen. Hij spreekt over de oneindige en onuitputtelijke diepte en grond van alle bestaan.' (p. 52)

Zelf zegt de auteur:

'Want, zegt [Tillich], theïsme zoals het gewoonlijk wordt opgevat, heeft God tot een hemels, geheel volmaakt persoon gemaakt, die boven de wereld en de mensheid resideert'.

p. 45)

'...ik ben overtuigd dat Tillich gelijk heeft wanneer hij zegt dat het protest van het atheïsme tegen zo'n hoogste persoon juist is'. (p. 46)

Met instemming citeert de voormalige bisschop de theologische auteur Wren-Lewis:

'Het is niet alleen maar zo dat de Oude Man in de lucht slechts een mythologisch symbool is van de oneindige Geest achter het wereldtoneel, ook gaat het er niet om dat dit Wezen welwillend in plaats van angstwekkend is; de waarheid is dat deze hele manier van denken verkeerd is, en als er zo'n Wezen bestond, dan zou het de duivel zelf moeten zijn'. (p. 48)

Robinson legt hier de nadruk op door te vervolgen:

'Het zal zover komen dat we de mensen evenmin van het bestaan van een God 'daar buiten' kunnen overtuigen, wiens hulp ze moeten inroepen om hun leven te ordenen, als dat we hen kunnen overhalen om de goden van de Olympus au sérieux te nemen'.( p. 49)

'...de uitspraak dat God persoonlijk is, [betekent] dat men zegt dat 'de werkelijkheid in haar diepste diepte persoonlijk is', dat het persoon-zijn in het wereldbestel een laatste betekenis heeft en dat we in persoonlijke betrekkingen als nergens elders aan de uiteindelijke betekenis van het bestaan raken'. (p. 54, 55)

Door een onderscheid te maken tussen werkelijkheid en bestaan, maakte Robinson duidelijk dat God uiteindelijk werkelijkheid was, maar dat hij niet bestaat. Immers, zou hij bestaan, dan betekende dat hij eindig was in ruimte en tijd en deel van het universum zou zijn.

4.04 Christelijk atheïsme - van Buren. In 1963 schreef de Americaanse theoloog Paul van Buren The Secular Meaning of the Gospel5, waarin eveneens Bonhoeffer's begrip 'areligieus christendom' naar voren werd gebracht. Met andere woorden, het christendom is geen religie. Nog uitgesprokener dan Robinson, eiste van Buren dat het christendom niet langer zou worden beschouwd als een toewijding aan het geloof in God. Hij stelde voor dat iedere theologische verwijzing naar God zou verdwijnen. Hij was van mening dat '...eenvoudig en letterlijk theïsme verkeerd was en beperkt theïsme nietszeggend' (p.100). De naam die van Buren aan deze nieuwe theologie gaf was christelijk atheïsme. Het evangelie ging niet over God, maar over Jezus, en Jezus moest worden erkend als een mens. Dus iedere eis, dat het christendom een religie was met toewijding aan een opperwezen werd door van Buren verworpen. Op dezelfde wijze werd gedacht door theologen van de 'Death of God' school uit de jaren '60, die een andere theologische stroming vertegenwoordigden.

4.05 De herinterpretatie van Jezus. In theologische kringen was men ook bezig met een herinterpretatie van het Nieuwe Testament en van de persoon Jezus. In 1906 had Albert Schweizer een werk gepubliceerd onder de Engelse titel The Quest of the Historical Jesus. Schweizer omschreef Jezus als een joodse profeet die op een dwaalspoor was gebracht en duidelijk een kind van zijn tijd was. Een nog radicaler proces van kritisch ontmythologiseren werd in het begin van de jaren '40 ondernomen door Rudolf Bultmann. Hij toonde aan hoezeer het evangelie onderhevig was aan de belangrijke mythen van de tijd waarin het werd geschreven. Hij liet zien hoe weinig van de opvattingen die in het evangelie naar voren komen, door de 20e eeuwse mens konden worden aanvaard. Het christendom werd een richtsnoer voor het morele leven van de individu, maar het was niet langer geloofwaardig als een stelsel van doctrines over God's schepping en zijn heerschappij over de wereld. Door de toenemende invloed van Bultmann's werk werd twijfel geuit over de traditionele bewering dat Jezus God in het vlees was.6 De totale christelijk leer van de Kerk werd nu in twijfel getrokken. In 1977 vond een hernieuwde uitdrukking hiervan zijn weg in de bundel The Myth of God Incarnate, onder redactie van John Hick. Hierin betwisten een aantal van de meest vooraanstaande anglicaanse theologen de relatie God-Jezus. Moderne theologen vonden het moeilijk te geloven dat God mens was geworden, op de wijze waarop het Christendom dit gedurende de afgelopen 15 eeuwen had verkondigd.

4.06 Het Christendom: geen religie. De verwerping van de opvatting van een persoonlijke God; het prijsgeven van het theïsme; het nieuwe accent op het relativisme van de bijbel en het uitdagen van geaccepteerde ideeën over de natuur van Christus en zijn relatie met de godheid - dat alles leidde tot een aanzienlijke afwijking van het christelijk geloof. Het christendom, dat in Europa zo lang het enige juiste model was voor wat religie eigenlijk zou moeten zijn, verklaarde nu dat het geen religie was. Op deze wijze wijze werden de criteria, waarmee religie tot dusverre werd gedefinieerd, ter discussie gesteld.

Terug naar het begin

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 5: De sociale en morele functies van religie

5.01 De huidige religie en veranderende sociale functies. Na enige concrete elementen besproken te hebben die afgeleid zijn uit het traditionele, maar kennelijk achterhaalde christelijke idee van wat een religie is, zullen we nu enkele kenmerken van religie aangeven zoals die voorkomen in de niet-normatieve sociologische studies van dit onderwerp. Hoewel sociale wetenschappers het belang van het bovennatuurlijke niet ontkennen, benadrukken ze de functies die religie vervult. Een godsdienst creëert, versterkt of bevordert het saamhorigheidsgevoel in de groep en geeft die groep een gevoel van identiteit. Religie verschaft, in de woorden van de Amerikaanse socioloog Peter Berger, een 'door mensen geconstrueerd universum van betekenis', hetgeen een geestelijk en moreel kader wordt, aan de hand waarvan opvattingen en handelingen kunnen worden beoordeeld. Als religie gedwongen wordt om specifieke theorieën over de schepping en de kosmos op te geven - in het licht van de wetenschappelijke ontwikkeling - dan gaat de godsdienst verder met het geven van verklaringen over het doel van het universum en het leven van de mens.

5.02 Huidige religie en de ethiek van verantwoordelijkheid. Naarmate de bevolking in de westerse wereld beter is opgeleid, neigen de moderne godsdiensten er minder toe de nadruk te leggen op doctrines over God, schepping, zonde, wederopstanding, enzovoorts. Het accent wordt nu gelegd op zaken als sociale en persoonlijke verantwoordlijkheid, zingeving en individule bevrediging.

5.03 Huidige religie en betrokkenheid met sociale problemen. In het midden van de 19e eeuw begon men in Engeland aandacht te geven aan pastorale hulp. Tegenwoordig manifesteert zich dat in een talloze nieuwe vormen van gespecialisererde geestelijke ambten, zoals bv. het werken in ziekenhuizen en gevangenissen, het geven van huwelijksadviezen, christelijke genezing en het werken met verslaafden. Raadgeving over fysieke en psychische gezondheid, sexuele problemen en gezinsmoeilijkheden, opleiding en arbeidsrelaties is bijna het belangrijkste aspect geworden in veel religieuze lectuur van talloze kerkgenootschappen. Met name zien we dat in de betrekkelijk recente opgerichte religieuze bewegingen.

5.04 Huidige religie en levensvermeerdering. De aanspraak van sommige religieuze bewegingen om mensen een gevoel van betekenis en doel in het leven te geven, is in het middelpunt komen te staan. Zulke bewegingen verschaffen over het algemeen een allesomvattend en vaak complex metafysisch systeem, waarin hun volgelingen antwoorden vinden op essentiële levensvragen. Zulke bewegingen zijn Theosofie, Antroposofie, de Gurdieff-beweging en de New Thought-bewegingen.7 Naarmate de nadruk in de huidige samenleving minder is komen te liggen op de zorg om het leven na de dood, hebben nieuwe bewegingen (en in sommige gevallen de oude kerken) het accent gelegd op 'nu-wereldse' activiteiten en meer algemene 'levens-vermeerdering'. Het ascetische karakter van religies die ontstonden in een wereld van schaarste en natuurrampen, komt minder overeen met een samenleving waarin sprake is van hoge welvaart en dus aanzienlijk meer infrastructuur om het hoofd te bieden aan natuurlijke en sociale calamiteiten. Het huidige fenomeen van hedonistische waarden zien we terug in de religie, en nieuwe godsdiensten streven er expliciet naar om mensen een beter leven te veschaffen. De nadruk op positief denken nam in de jaren '40 een aanvang in Amerika. Naarmate de samenleving afstand heeft genomen van de met zonde beladen theologieën die eens werden gepropageerd door de christelijke kerken, zijn psychologische technieken voor grotere zelfbeheersing, zelfverbetering, hernieuwde motivatie en een grotere capaciteit voor spirituele verrijking nu deel gaan uitmaken van het repertoire van vele religieuze bewegingen.

5.05 De relatie tussen religie en moraliteit. Vele religies schrijven regels voor die de volgelingen moeten naleven. Het karakter en de kernachtigheid van deze voorschriften, alsmede de striktheid van de daaraan verbonden sancties indien de regels worden overtreden, varieert aanzienlijk. In het jodendom zijn het regels, die de details van het ritueel en de vele toevalligheden van het dagelijks leven bepalen. In de islam hebben religieuze voorschriften invloed op diverse situaties in het leven en ze verschaffen een wettelijk reguleringssysteem voor de samenleving. Elders is de morele verordening niet afgeleid van religieuze principes - zoals in Japan. Er is geen normale relatie tussen een religieus doctrinair systeem en een reglement van de moraal. Het samengaan van religie en moraal in het christendom is een voorbeeld van een relatie, maar deze vorm is niet kenmerkend voor andere religieuze systemen. Een dergelijke relatie is geen noodzaak.

5.06 Boeddhisme en de moraal. In het Theravada boeddhisme, bijvoorbeeld, zijn er voorschriften voor monniken en een paar algemene regels die zijn opgelegd aan de leken. Een boeddhist mag niet doden, stelen, liegen, verkeerde sexuele handelingen uitvoeren of bedwelmende dranken drinken. De Boeddha geeft advies over huishoudelijke verplichtingen, gedrag tegenover vrienden en de zorg voor de partner. Maar dit zijn aanmoedigingen die ook sociaal gezond verstand genoemd kunnen worden. Het individu dient zorvuldig te zijn, spaarzaam, ijverig, eerlijk jegens bedienden en vrienden te kiezen die hem niet op het slechte pad brengen. Deze deugden worden opgelegd als eigenbelang; ze worden niet onderschreven met het begrip zonde zoals dat in het christendom naar voren is gebracht. Veronachtzaming van deze deugden leidt niet tot speciale straffen, behalve in de zin dat men er slecht karma van kan krijgen. Het vermijden van het kwaad doen in het boeddhisme is een kwestie van eigenbelang (tenminste op de lange termijn). De religie zelf schrijft geen sancties voor. Er is geen wraakzuchtige god. Omdat daden echter de status bepalen in een of andere toekomstige reïncarnatie, hebben goede daden de voorkeur. Die zijn immers in overeenstemming zijn met het achtvoudige pad van verlichting, omdat zij zullen leiden naar wedergeboorten in betere omstandigheden en, naar wordt aangenomen, naar het overtreffen van alle wedergeboorten en het bereiken van Nirvana. Terwijl dus het boeddhisme zeker bepaalde ethische waarden uitdraagt, wordt de individu aanzienlijk vrij gelaten in zijn morele gedrag en is niet onderworpen aan de morele censuur die zo de overhand heeft gehad in de christelijke situaties.

5.07 Christendom en moraliteit. In scherp contrast daarmee omvat het traditionele christendom een uitgebreid stelsel van verbodsbepalingen, waarvan de overtreding als zonde werd beschouwd. De geboden van het vroege jodendom ten aanzien van ernstige overtredingen werden aangevuld met voorschriften waarvan de strekking aanzienlijk veeleisender was. In het bijzonder gold dat voor de door Jezus en Paulus uitgevaardigde regels over sexualiteit. Er waren ook raadgevingen over volmaaktheid, die een nauwelijks te realiseren karakter hadden ('Gij moet daarom volmaakt zijn - Math 5:48, en specifieker, de geboden iemands vijanden lief te hebben, 'iemand niet zevenmaal, maar zevenenzeventig maal te vergeven' - Math 18:22, iemand de andere wang toekeren - Luc 6:29), enzovoorts). Maar het begrip zonde was het fundament voor een veeleisend moreel stelsel. De mens was zondig, hetgeen een afschrikwekkende situatie was waaruit alleen de voorbeeldige rechtschapenheid en het bovenmenselijke offer van Christus hem konden verlossen. De gebreken die waren aangegeven in het Oude Testament (verkeerde motivatie, fouten in het ritueel, verafgoding en ongehoorzaamheid aan God) werden uitgebreid naar gebreken in de verantwoordelijkheid en een fundamenteel tekort van de menselijke natuur en van het geweten. Hoewel het geschapen universum niet door Augustinus als zondig werd beschouwd, was de mens dat wel. Dit standpunt drong door in het middeleeuwse katholicisme. De biecht, de ontwikkeling van een uitgewerkte procedure voor boetedoening en de latere opvatting over het vagevuur gaven aan hoe ernstig de zonde werd beschouwd. Maar terwijl het katholicisme zich krachtig uitsprak tegen de zonde, maar niettemin erkende dat de mens zwak was en daarom de biecht introduceerde, verwierp het protestantsme dit middel om de schuld af te lossen. Het calvinisme verhevigde het lijden van de zondaars en ontwikkelde een theologische systeem waardoor mensen zich de morele beheersing eigen maakten en een geweten ontwikkelden.

5.08 Veranderingen in de christelijke houding tegenover de zonde. Pas in 19e eeuw begon de christelijke preoccupatie met de zonde af te nemen. Gelijktijdig zien we hetzelfde gebeuren met hel en verdoemenis, maar het was de wereldse moraal die in dezelfde periode een zelfstandige invloed gekregen op het openbare leven. In de 20e eeuw treedt de puriteinse Victoriaanse moraal geleidelijk op de achtergrond om in de jaren '60 in zijn geheel vervangen te worden door een tolerante moraal, in het bijzonder op het gebied van de sexualiteit. Het mag dus duidelijk zijn dat de relatie tussen religie en moraliteit, zelfs in het christendom, verre van stabiel is geweest. Deze variatie is niet alleen zichtbaar in de tijd, maar kan ook worden gevonden in huidige kerkgenootschappen. In de moraal die we kunnen aantreffen onder de hedendaagse evangelischen, manifesteert zich in veel facetten van het gedrag nog steeds een sterke preoccuptie met de persoonlijke zonde. Daarentegen is het begrip zonde onder de liberale geestelijken vrijwel achterhaald. Sommigen van hen verwerpen de eis van een absolute morele code, zoals die traditioneel door de christelijke kerken is aanvaard, volledig. Ze geven de voorkeur aan een ethiek die afhankelijk is van de situatie, hetgeen uiteraard vaak in botsing zal komen met de christelijke voorschriften. Een totaal verschillende houding treffen we aan in Christian Science (zie hoofdstuk 6), waar zonde louter als een dwaling wordt beschouwd en wordt veroorzaakt door een verkeerd begrip van de werkelijkheid.8 Men gelooft dat zonde en ziekte verdwijnen indien men de materiële denkwijze vervangt door een spirituele.

5.09 Gewijde en priesterlijke aspecten van het christendom. Religieuze geloofsvoorstellingen en waarden vinden meestal hun uitdrukking in symbolen, vastgestelde procedures en instituties (zie 2.01). De gedaante die deze aannemen varieert aanzienlijk, maar nogmaals, het model van de christelijke kerken - dat zo gemakkelijk in een christelijke samenleving wordt geaccepteerd - is een onvoldoende richtlijn voor andere geloofsopvattingen. Het christendom presenteert zichzelf op uiteenlopende manieren. Deze uitdrukkingsvormen zijn meer dan willekeurige en incidentele verschillen, bepaald door esthetische overwegingen of gemak. Aan de verschillen ligt vaak een diepgaande overtuiging ten grondslag die de kern van het geloof raakt. De grote religieuze tradities van de wereld tonen uiteenlopende oriëntaties: van priesterheerschappij, toewijding aan het offer, overvloedige sensorische hulpmiddelen bij het geloof (zoals wierook, dans en afbeeldingen) tot ascese en individueel vertrouwen op gebed. Beide uitersten kunnen worden aangetroffen in het hindoeïsme, boeddhisme en christendom, terwijl de islam een meer ascetisch karakter heeft - de extatische uitingsvormen doen zich alleen voor in het randgebied.

Het volgende is een voorbeeld van de wijze waarop die verscheidenheid zich binnen de christelijke traditie manifesteert. De rooms-katholieke kerk maakt veelvuldig gebruik van de zintuigen: op het gehoor, het zien en de reuk wordt tijdens de diensten vaak een beroep gedaan. De katholieke liturgie - die weliswaar het gebruik van dans en bedwelmende middelen verbiedt, die overigens wel in andere tradities worden toegepast - heeft in haar overvloedige ceremoniën de beschikking over uitgebreide rituelen, gewaden en heilige symbolen. Ze markeren de tijdrekening en de hiërarchie van de Kerk en de overgangsrituelen, zoals geboorte, huwelijk en sterfte, van het individu. In scherp contrast met het rooms-katholicisme staan de Quakers, die de begrippen priesterklasse, ritueel en het gebruik van beelden of gewaden verwerpen. De nadruk op de bekwaamheid van de leek en de verwerping van het gewijde - of het nu gebouwen, plekken, seizoenen of ceremoniën betreft of geloofshulpmiddelen als rozenkransen en amuletten - is in meer of mindere mate een kenmerk van veel protestantse religies. Evangelischen verwerpen het idee van een priesterklasse, en groeperingen als bv. Quakers, Christian Scientists en Jehovah's Getuigen kennen het betaalde geestelijke ambt niet. Baptisten hebben de doop behouden en de meeste andere kerkgenootschappen zijn trouw aan de Avondmaalsviering, maar dan alleen als een herdenking, gehoorzamend aan de bijbel en niet als ritueel met enige wezenlijke waarde.

Het protestantisme heeft veel meer accent gelegd op het geschreven woord in de bijbel dan het katholicisme. Dat ging soms zover dat de bijbel zèlf bijna het onderwerp werd van aanbidding. Gewoonten en praktijken zijn in alle religies hardnekkig, maar soms zijn ze minimaal. Zoals bij de Quakers, die alleen maar plaats en tijd aangeven voor een bijeenkomst en bij de poging van de Christadelphians om ieder standsverschil in een gemeenschap, waar van allen wordt verwacht dat ze op dezelfde wijze zijn toegewijd aan God, te vermijden.

Terug naar het begin

Inhoudsopgave