GA NAAR DE HOMEPAGE VOOR MEER ARTIKELEN



IN DE NAAM VAN DE VROUW, DE HOMO EN DE ALLOCHTOON

Bart Croughs

Inleiding

Hieronder volgt ongeveer een kwart van het boek 'In de naam van de vrouw, de homo en de allochtoon. Het geloof der intellectuelen.' (De Arbeiderspers, 1995.) Als u een exemplaar wilt kopen, stuur me dan een mailtje.

U kunt mail sturen naar Bart.Croughs

Inhoud

Inleiding

De wetten van het progressieve denken

De progressief als onderdrukker en slachtoffer

Onverholen antiracisme

Youp is solidair

Achterhaald proza

Reactionaire genen

Vrouwvriendelijke overheid

Feminisme en oorlog

Arbeiders en uitkeringstrekkers eerst!

Minderhedenstrijd

Het Meervoudig Persoonlijkheidssyndroom van de progressieve intellectueel

De kloof tussen politiek en burger

Oproep tot verzet

Terug naar inhoud

De wetten van het progressieve denken

1

De intellectuelen die voor de nare gewoonten van andere culturen overlopen van begrip, die beweren dat we onze waarden niet zomaar aan de immigranten mogen opleggen omdat waarden nu eenmaal relatief zijn en het uiterst imperialistisch en paternalistisch, zo niet racistisch is om te menen dat onze waarden beter zijn dan de waarden van andere culturen; diezelfde intellectuelen leggen ten aanzien van het verleden vaak wel een grote mate van waardenvastheid aan de dag. Het koloniseren van Afrika was bijzonder schandalig, de Amerikaanse slavenhouders waren grote schoften, Columbus was een grote schoft, enzovoorts. Ook deze schoften leefden in een cultuur die, dit keer door de afstand in de tijd, beduidend van de onze afweek, maar merkwaardig genoeg is dat geen grond voor clementie.

Een opmerkelijk verschijnsel, want je zou verwachten dat waarden ofwel als absoluut werden beschouwd; geldig op alle plaatsen en in alle tijden; ofwel als relatief; zowel plaatsgebonden als tijdgebonden. De combinatie van relativisme met betrekking tot plaats en absolutisme met betrekking tot tijd is dus nogal raadselachtig.

Maar dit raadsel verdwijnt al snel zodra de eerste wet van Croughs wordt toegepast: 'De wet van het abjecte Westen'. Deze wet luidt: 'Bij een conflict tussen westers en niet-westers kiest de progressieve intellectueel voor niet-westers'.

Door toepassing van de wet van het abjecte Westen wordt het samengaan van cultuurrelativisme en 'tijdsabsolutisme' afdoende verklaard. Columbus versus de indianen, de Amerikaanse slavenhouders versus de slaven, de kolonialen versus de gekoloniseerden : dit zijn allemaal gevallen van conflicten tussen 'westers' en 'niet-westers'. In deze gevallen zou waardenrelativisme te zeer in het voordeel uitvallen van 'het Westen'. (Bijvoorbeeld: 'je moet de daden van de kolonialen zien in hun tijd, toen vond men dat nu eenmaal gewoon', etc.) Bij tegenwoordige conflicten tussen 'westers' en 'niet-westers' past wel waardenrelativisme, omdat dit in het voordeel uitvalt van 'niet-westers'.

Ook het opmerkelijke verschijnsel dat de onderdrukking van de zwarte bevolking in Zuid-Afrika op een voortdurende stroom van heftige veroordelingen van onze intellectuelen kon rekenen, terwijl de vaak veel zwaardere onderdrukking van de zwarte bevolking in andere delen van Afrika nauwelijks enige belangstelling wist te wekken, kan met behulp van de wet van het abjecte Westen eenvoudig werden verklaard. In Zuid-Afrika was sprake van een conflict tussen westers (blank) en niet-westers (zwart); dit in tegenstelling tot de overige delen van Afrika, waar het conflict ging tussen niet-westers en niet-westers - en dus niet interessant was voor onze intellectuelen. Het welzijn van de zwarte bevolking kon onze menslievende intellectuelen duidelijk gestolen werden; hen was het er alleen om te doen 'het Westen' aan te vallen en als 'antiracist' te poseren.

Een ander merkwaardig verschijnsel is met deze wet ook te verklaren: het feit dat verlichte geesten nog dagelijks emmeren over het schandelijke onrecht van de westerse slavenhandel, terwijl over de slavenhandel door Arabieren nooit met een woord gerept wordt; en dat terwijl in het Westen de slavenhandel al in de vorige eeuw is afgeschaft, terwijl de Arabieren de slavenhandel pas in de jaren zestig en zeventig van deze eeuw begonnen af te schaffen. (In Mauretanie werd de slavernij pas in 1980 afgeschaft, terwijl in Soedan in 1990 nog steeds slavenhandel plaatsvond; zie The economist, 6 januari 1990). De wet van het abjecte Westen weet dit opmerkelijke fenomeen zonder problemen te verklaren.

2

Met de wet van het abjecte Westen kunnen heel wat merkwaardige progressieve verschijnselen afdoende verklaard werden, maar nog niet alle verschijnselen. Een andere wet die onontbeerlijk is om ingewikkelde progressieve toestanden te kunnen begrijpen, is de tweede wet van Croughs: 'De wet van de onderdrukte minderheden'. Deze wet luidt: 'Bij een conflict tussen een minderheid en een meerderheid kiest de progressieve intellectueel voor de minderheid'.

Om misverstanden te voorkomen: om van onderdukte minderheden te spreken, hoeft er geen sprake te zijn van onderdrukking, en zelfs niet van een minderheid. Vrouwen bijvoorbeeld vormen de meerderheid van de bevolking, en werden niet onderdrukt, maar horen toch tot de groep der onderdrukte minderheden.

De wet van de onderdrukte minderheden is bij mijn weten nog nooit expliciet geformuleerd, maar iedereen heeft er wel een vaag intu‹tief begrip van. Toen Bolkestein bijvoorbeeld wilde opkomen voor de belangen van de Nederlanders in de oude wijken, zei hij dat deze bevolkingsgroep ook een minderheid vormde. Deze zet was heel slim, maar werd helaas niet geaccepteerd. Dit omdat conflicten tussen Nederlanders en buitenlanders dan zouden uitgroeien tot een conflict tussen de wet van het abjecte Westen en de wet van de onderdrukte minderheden; dergelijke vervelende complicaties zullen vooruitstrevende denkers nooit aanvaarden als het niet strikt noodzakelijk is. Ze houden de boel het liefst zo overzichtelijk mogelijk.

Ook de merkwaardige houding van progressief Nederland tegenover joden kan met de wet van de onderdrukte minderheden eenvoudig werden verklaard. Enerzijds is in Nederland kritiek op joden die binnen de Nederlandse grenzen verblijven volstrekt taboe; de hoos aan schandaaltjes rond vermeend antisemitisme van de laatste jaren getuigt hiervan. Anderzijds is kritiek op joden die zich in de staat Israël bevinden jarenlang erg in de mode geweest; na Zuid-Afrika was Israël de afgelopen tien jaar het land dat in onze media het meest werd bekritiseerd, ondanks het feit dat Israël in vergelijking met vele andere landen een oase van recht en rede vormde. Engel in Nederland, duivel in Israël. Het lijkt een onbegrijpelijk tweeslachtige houding, maar met behulp van de wet van de onderdrukte minderheden is deze schijnbare tegenstrijdigheid eenvoudig te verklaren: in Nederland vormen joden 'de minderheid' tegenover 'de meerderheid' van Nederlanders; in Israël daarentegen vormen joden 'de meerderheid' tegenover 'de minderheid' van Palestijnen.

Nu zult u misschien zeggen: en Turkije en de Koerden dan? Koerden vormen toch ook een minderheid? Waarom nauwelijks interesse voor het lot van de Koerden, en wel voor de Palestijnen? Welnu, hier schiet de wet van het abjecte Westen te hulp: Israël wordt, ondanks z'n geografische ligging, gezien als 'westers'; dit in tegenstelling tot Turkije, dat nog steeds 'niet- westers' is.

U ziet: een kind kan de was doen.

3

De twee genoemde wetten zijn voldoende om de meest onbegrijpelijke en op het eerste gezicht tegenstrijdige opvattingen afdoende te verklaren. Alleen in gevallen waar de twee wetten met elkaar in botsing komen, wordt het ingewikkeld. Dit is onder andere het geval wanneer vrouwen of homo's (tweede wet) met vrouw- en homovijandige moslims (eerste wet) in conflict komen.

Een voorbeeld is vrouwenbesnijdenis: vrouwen contra moslims. 'Wat moeten we hier nu van vinden?' dachten Koot en Bie hardop. Ze wisten het niet direct : iets wat deze twee zedenprekers niet vaak overkomt. Uiteindelijk kozen ze, en de rest van Nederland met hen, voor de vrouwen (tweede wet) en tegen 'niet-westers' (eerste wet). De tweede wet woog in dit geval dus zwaarder dan de eerste wet. Is dat altijd het geval? In dat geval zou er een derde wet te formuleren zijn: 'Bij een conflict tussen de wet van het abjecte Westen en de wet van de onderdrukte minderheden laat de progressieve intellectueel zich leiden door de wet van de onderdrukte minderheden'. Alle overgebleven problemen zouden dan voor eens en voor al zijn opgelost.

Ik geloof niet dat het zo eenvoudig ligt. In het geval van vrouwenbesnijdenis denk ik dat het feit dat er 'verlichte', 'bevrijde' moslimvrouwen waren (Nawal El Saadawi bijvoorbeeld) die ook tegen vrouwenbesnijdenis ageerden, een belangrijke rol speelde. De keus tegen vrouwenbesnijdenis ligt dan voor de hand. Was dit niet het geval geweest, maar waren er daarentegen reacties gekomen van Nederlandse feministes die het ook wel nuttig vonden om hun dochters met het mes kennis te laten maken - bijvoorbeeld om ze te bevrijden van de geslachtsdrift die ze altijd weer in de armen van hun onderdrukkers werpt - dan was de uitslag waarschijnlijk heel anders uitgevallen.

Een ander conflict tussen de eerste en de tweede wet laat hetzelfde beeld zien. Jacques Wallage verklaarde in een interview in Opzij dat hij had overwogen om uit respect voor de islamitische cultuur gescheiden onderwijs voor jongens en meisjes in Nederland in te voeren, maar dat hij hier toch maar van afzag omdat er veel reacties kwamen van allochtone meisjes die dit niet zagen zitten. Wederom zegevierde, om dezelfde redenen, de tweede wet. - Het is overigens curieus om te zien dat de overwinning van westerse waarden in deze gevallen alleen te danken is aan het feit dat er al aardig wat moslims zijn die westerse waarden hebben overgenomen.

Een derde conflict tussen de eerste en de tweede wet haalt met enige regelmaat de pers: de hoofddoekjes. Mogen moslimmeisjes in de scholen dit symbool van vrouwenonderdrukking dragen? Dit gevecht tussen moslims en feministen laait van tijd tot tijd op, en kent nog geen definitieve winnaar.

Een vierde conflict dat alweer een aantal jaren geleden plaatsvond, was de ruzie tussen het COC en een groep islamieten, die het vertikten om het COC te accepteren als buren in een schoolgebouw. De homo's maakten er geen halszaak van; ze zagen in dat ze zich niet erg populair zouden maken met een ferm optreden tegen een niet-westerse tegenstander. Om hun slachtofferschap toch nog te kunnen uitleven, richtten ze hun toorn vervolgens tegen een katholieke gezagsdrager, Simonis, die voor de radio verklaarde dat hij zich kon voorstellen dat een katholieke huisbaas zijn kamer niet aan een homo wilde verhuren. In tegenstelling tot de moslims werd Simonis hard aangevallen door het COC. Daadwerkelijke discriminatie door moslims, dat kon er voor het COC nog mee door, maar vrije meningsuiting door een katholiek? Dat ging ze te ver, en ze schakelden de rechter in om Simonis de mond te snoeren. (Simonis werd kort daarop ook nog eens voor de rechter gedaagd door het Landelijk Interdisciplinair Overleg Feminisme en Theologie. Simonis' misdaad? Hij had de euvele moed gehad stellingen te verkondigen die in strijd waren met feministische dogma's; ook dat ging de progressieve gedachtenpolitie te ver.) Katholieken mogen dan weliswaar een minderheid vormen, ze werden niet als zodanig geaccepteerd door de Nederlandse intelligentsia. Integendeel, het wordt juist als bijzonder vooruitstrevend beschouwd om deze minderheid hard aan te vallen.

Uit bovengenoemde voorbeelden blijkt dat er een zekere tendens is om de tweede wet zwaarder te laten wegen dan de eerste wet, maar om te zeggen dat hier van een wetmatigheid sprake is, gaat te ver; daarvoor was het gedrag van de homo's tegenover de moslims toch te slap. Ook het feit dat er nog steeds geen algemeen verbod is op het dragen van hoofddoekjes in de scholen, geeft aan dat hier geen sprake is van een wetmatigheid.

Terug naar inhoud


De progressief als onderdrukker en slachtoffer


Het gedrag waarmee progressieve intellectuelen indruk proberen te maken, is erg paradoxaal. Ze werpen zich in het stof, beschouwen zichzelf als uiterst verwerpelijk en zondig, roepen bij iedere gelegenheid die zich voordoet: "Wij zijn onderdrukkers! Onrechtvaardig! Egoïstisch! Weg met ons! Wee degeen die met ons in aanraking komt!" Ze hebben een eeuwig schuldgevoel voor wat hun verre voorouders allemaal aan onrecht hebben aangericht, van hun goede eigenschappen willen ze absoluut niets horen; ook nu nog beschouwen ze hun vaderland als verwerpelijke uitbuiter en onderdrukker, schuldig aan al het leed van de rest van de wereld.

Dit lijkt op het eerste gezicht allemaal erg bescheiden, maar het verraderlijke is dat al deze uitingen van schuldbewustzijn tegelijkertijd een vorm van opschepperij zijn. De progressief zegt niet alleen: 'kijk eens wat voor onderdrukker ik ben'; zijn eigenlijke, verborgen boodschap luidt: 'kijk eens hoe beschaafd ik ben dat ik mijn schuld eerlijk toegeef! Zo slecht ben ik nu dus ook weer niet! Integendeel, eigenlijk ben ik goed en is alleen iedereen die zijn schuld ontkent erg slecht.'

Door opzichtig te pronken met zijn slechtheid, bewijst hij zijn goedheid; zijn schuld slaat om in morele superioriteit. De man die roept dat mannen vrouwen zo schandelijk onderdrukken, geeft daarmee te kennen dat hij zelf eigenlijk niet tot de onderdrukkers behoort; de onderdrukkers, dat zijn de anderen; zelf is hij goed. De blanke die roept dat de blanken hun gekleurde medemensen zo schandelijk onderdrukken, laat daarmee luid en duidelijk weten dat hij zelf eigenlijk niet tot de onderdrukkers behoort; zelf is hij goed. Enzovoorts.

Door slechtheid goed, dat is de progressief als onderdrukker.

Als hij geluk heeft, hoeft de progressief zijn morele superioriteit niet alleen te ontlenen aan zijn rol van onderdrukker, maar kan hij ook de rol van slachtoffer aannemen: homo, allochtoon, vrouw, gehandicapte. Als slachtoffer is hij op een andere manier goed. Niet omdat hij eerlijk zijn schuld bekent, zoals hij als onderdrukker doet, maar zuiver door het feit dat hij slachtoffer is. Het slachtofferschap verleent hem morele puurheid; hij hoeft niets anders te doen dan slachtoffer te zijn van onderdrukking.

Omdat de onderdrukking waaronder het slachtoffer pretendeert te lijden niet bestaat, is hij voortdurend bezig om bewijzen van zijn onderdrukking te vergaren. Hoe gebrekkig deze bewijzen ook zijn, het slachtoffer heeft er geen moeite mee om ze geaccepteerd te krijgen; de progressief wil namelijk in zijn rol van onderdrukker niets liever dan de bewijzen van zijn slechtheid in zijn gezicht geworpen te krijgen. Hij zoekt zelf ijverig mee naar deze bewijzen; het verschaft hem een pervers soort genot, want op deze manier toont hij zijn eigen goedheid. De onderdrukker en het slachtoffer zijn dus elkaars noodzakelijke complement; de onderdrukker kan niet zonder het slachtoffer, want het slachtoffer is nodig om de verdorvenheid, d.w.z. de goedheid van de onderdrukker aan te tonen. Het slachtoffer op zijn beurt kan niet zonder de onderdrukker, want de onderdrukker is de enige die zijn slachtofferschap, en dus zijn goedheid, erkent. De onderdrukker en het slachtoffer bevinden zich in een symbiotische relatie tot elkaar; een kruisbestuiving van goedheid vindt plaats.

De progressieven nemen altijd meerdere rollen tegelijk op zich. Sommigen spelen alleen maar slachtofferrollen; een zwarte, lesbische vrouw in een rolstoel bijvoorbeeld is viervoudig slachtoffer. Anderen spelen alleen maar onderdrukkersrollen; een gezonde blanke heteroseksuele man bijvoorbeeld is viervoudig onderdrukker. Veel progressieven spelen een of meerdere dubbelrollen. Een blanke vrouw bijvoorbeeld speelt als vrouw de rol van het slachtoffer, en als blanke een onderdrukkersrol; twee zielen huizen er in de borst van een dergelijke intellectueel.

Er zijn ook mensen die zich niet in de rol wensen te schikken waarvoor ze vanaf hun geboorte zijn voorbestemd; ze spelen het spel niet mee. Degene die voorbestemd is om de rol van onderdrukker te spelen, maar deze rol weigert op zich te nemen, wordt uit de progressieve gemeenschap gestoten. Hij wordt 'reactionair' of 'fascistisch' genoemd. Men zou kunnen denken dat hij een bedreiging vormt voor het systeem, maar dit is niet het geval. Integendeel, de onderdrukker heeft de reactionair even hard nodig als hij het slachtoffer nodig heeft, want de reactionair vormt door zijn slechtheid een bevestiging van de goedheid van de intellectueel die zijn onderdrukkersrol wel op zich neemt.

Een bijzondere plaats in het progressieve rollenspel wordt ingenomen door diegenen die hun rol van slachtoffer braaf meespelen, maar hun rol van onderdrukker verwerpen. Enerzijds goed, anderzijds reactionair. Een treffend voorbeeld van deze categorie wordt gevormd door Gerard Reve, die als homo zijn rol van slachtoffer met veel overgave speelt, maar die als blanke zijn rol van onderdrukker vol walging van zich afwerpt. Door dit soort mensen raakt de progressief behoorlijk van de kook. Wat moet hij aan met deze lui? Hoe moet hij ze plaatsen?

Maar pas echt benauwd krijgt de progressief het als diegenen die voorbeschikt zijn voor de slachtofferrol weigeren om mee te spelen. De onderdrukker is dan zijn noodzakelijke complement kwijt, en kan zijn goedheid dus niet meer tonen; hij kan hierdoor makkelijk in een existentiële crisis raken. Het slachtoffer is evenzeer ontredderd, want hij wordt te kijk gezet als een ordinaire oplichter. Een voorbeeld: de Aziaten in het Westen zijn door hun huidskleur voorbestemd om de rol van slachtoffer te spelen, maar wijzen deze rol bot af. Margareth Thatcher, die nooit een woord sprak over 'de achterstandssituatie' van vrouwen, is een ander voorbeeld. Het is met dergelijke overtreders van de intellectuele regels dat de progressief werkelijk in zijn maag zit. Geen aandacht aan besteden en hopen dat niemand anders er aandacht aan besteedt, dat is het enige wat hij kan doen.

Terug naar inhoud


Onverholen antiracisme

1

Nu het publieke leven van Ed van Thijn voorbij is, lijkt me een korte terugblik op zijn carriŠre wel gepast.

Ed van Thijn heeft lange tijd zijn positie als Meest Antiracistische Burgemeester van Nederland vrij eenvoudig kunnen handhaven. Hij werd tot burgemeester verkozen omdat men een 'antiracist' wilde hebben - of 'antifascist', daar wil ik afwezen - en begon daardoor zijn loopbaan met een flinke voorsprong op de concurrentie. Die voorsprong is lange tijd niet echt in gevaar gekomen: er vond geen herdenking plaats of Van Thijn mocht het woord voeren, geen protestdemonstratie of hij mocht voorop lopen, geen tentoonstelling of hij mocht 'm openen, geen onthulling van een monument of hij mocht aan het touwtje trekken. En het moet gezegd: hij heeft zich uitstekend van zijn taak gekweten. Met een gezicht alsof ieder moment de holocaust opnieuw kon uitbreken waarschuwde hij tegen de gevaren van opkomend racisme, fascisme, etc. Ook de intonatie waarmee hij sprak was vaak onnavolgbaar; luisterend naar Van Thijn hoorde je de laarzen als het ware alweer over de plaveien dreunen. Je moest Van Thijn wel bewonderen, of je nu wilde of niet. Was er in de jaren dertig maar zo iemand opgestaan, dacht je onwillekeurig, dan was ons land veel leed bespaard gebleven!

Dag in, dag uit, jaar in, jaar uit kweet Van Thijn zich van zijn taak. En bepaald geen lichte taak! Steeds weer dezelfde boodschap, voorgelezen van steeds weer hetzelfde papiertje; steeds weer kleine aanpassingen plegen om kritiek te voorkomen. De ene keer was het 'racisme' de volgende keer 'antisemitisme', de derde keer 'intolerantie', de vierde keer 'vreemdelingenhaat', de vijfde keer 'neonazisme', de zesde keer 'eigen volk eerst'. En steeds weer kijken alsof je iets nieuws en belangwekkends zegt; ik geef het je te doen. En dat alles nog wel terwijl de bruine horden dreigend op de loer lagen!

Maar Van Thijn's loopbaan als antiracist kende ook een minder florissante periode: op een gegeven moment begon zijn positie danig te wankelen. Het begon allemaal met burgemeester Peper, die het succes van zijn Amsterdamse collega met lede ogen had aangezien, en vond dat het tijd werd ook eens een antiracistische daad te stellen. Op een goede dag dunde Peper het toch al onderbezette Rotterdamse politiecorps nog eens flink uit door een heel peloton agenten naar Hoek van Holland te sturen om een concert van skinheads te verhinderen, die van plan zouden zijn geweest racistische liederen ten gehore te brengen. De rovende Rotterdamse junks, die die dag helemaal geen strobreed meer in de weg werd gelegd, waren de lachende derde.

Maar de zet van Peper bleek niet meer dan een plaagstootje te zijn geweest vergeleken met wat de burgemeester van Diemen voor Van Thijn in petto had. Met een antiracistische klap die nog maanden zou nadreunen stelde hij Van Thijn geruime tijd in de schaduw. Hij stuurde voetbalsupporters die in een trein racistische liederen ten gehore hadden gebracht pardoes terug. Dat er in de trein veel supporters zaten die niet hadden meegezongen, en die door de overheid zonder enige rechtsgrond letterlijk ontvoerd werden, en dat het treinstel de heldendaad van de burgemeester - geheel volgens verwachting - niet overleefde, dat deed allemaal minder ter zake. Het doel - Van Thijn in de schaduw stellen - was immers bereikt.

Uiteraard kon Peper dit op zijn beurt niet op zich laten zitten. Hij liet de voetbalwedstrijd Nederland-Turkije aan zijn stad voorbijgaan, zogenaamd uit angst voor racistische incidenten. Heel behendig schoof hij de wedstrijd door naar Van Thijn, in de hoop dat die zou toehappen. Van Thijn aarzelde lang, maar besloot uiteindelijk, heel verstandig, dit aanbod niet aan te nemen. De wedstrijd werd uiteindelijk gespeeld in Utrecht; maar niemand weet dan ook hoe de burgemeester van Utrecht heet.

Bij de aanslag op het nieuwe Auschwitzmonument verzwakte Van Thijn's positie nog verder, zonder dat zijn concurrenten er een vinger voor hoefden uit te steken. Voor Van Thijn leek de aanslag aanvankelijk uit de hemel gevallen. Wat een prachtige kans om zijn aangetaste status als Antiracist weer wat op te poetsen! Hij greep 'm dan ook met beide handen aan, en voerde op onnavolgbaar sombere en diep emotionele manier zijn antiracistische act op, een act die de jarenlange oefening duidelijk verraadde. Ik ben er weer helemaal! zag je hem denken. Wat een desillusie toen bleek dat een gestoorde glazenier de dader was, en niet een groep bruinhemden! Je zag de teleurstelling van de gezichten druipen van al degenen die zich 'geschokt' en 'ontzet' hadden getoond over dit afgrijselijke staaltje fascisme.

Ed is deze klap nooit meer helemaal te boven gekomen. Hij besefte dat zijn positie als burgemeester onhoudbaar was gewerden, en nam vrij snel vrijwillig afscheid van zijn stad. Hij probeerde nog even een nieuwe carriere als minister, maar het echte vuur was er duidelijk uit. Al na een paar maanden werd Ed afgeschoten als minister, en ook in het nieuwe kabinet was geen plaats meer voor hem.

Ed, we zullen je missen.

2

Te beweren dat het alleen maar voordelen oplevert om jezelf als 'antiracist' te profileren, zou overdreven zijn. Geheel zonder gevaar is de antiracistische positie bepaald niet te noemen; af en toe werden antiracisten wel degelijk gestraft voor hun moed. Dit is een fenomeen waar ik bijzonder veel plezier aan beleef, en dat me in tijden van geestelijke nood weer weet te verzoenen met het leven.

Een volledige opsomming van gestrafte antiracisten zou te lang werden, dus ik zal me beperken tot de hoogtepunten. Om maar meteen met Ed van Thijn te beginnen: nog helder staat me voor de geest hoe Ed door het Amsterdamse publiek werd uitgejoeld toen hij een van zijn bevlogen toespraken begon met de aanhef 'Amsterdammers en nieuwe Amsterdammers'. Het progressieve publiek vond deze aanduiding, die uiteraard antiracistisch bedoeld was, schandelijk discriminerend. Minstens even duidelijk staat me voor de geest hoe dezelfde Van Thijn door Remco Campert in het illegale verzetspo‰em 'Klein Chili' impliciet voor fascist werd uitgemaakt, omdat een zieke junk een Amsterdamse cel had uitgekozen om de geest te geven. (Campert zelf noemde zijn gedicht in een interview in Vrij Nederland (8-3- '86) met de hem kenmerkende bescheidenheid 'gelegenheidsverzetspoezie'). Wie had in vredestijd ooit kunnen bevroeden dat deze bleke, iele dichter tot zulke daden in staat zou blijken te zijn! Van Thijn in ieder geval niet; die had het gewoon niet meer. Dat juist hij, de antifascist par excellence, voor fascist werd uitgemaakt! En dat nog wel door een medestrijder! Een zware slag. En dit was nog niet het einde van Van Thijn's lijdensweg: bij een bezoek aan de Staatsliedenbuurt werd hij door een groep bijzonder progressieve krakers in het gezicht gespuwd en uitgemaakt voor 'vuile fascist'. - Hoe antifascistisch Van Thijn ook tekeer ging, er stonden altijd wel Nederlanders op die n¢g toleranter waren dan hij.

Ook de gemeente Amsterdam betreffend, maar helaas niet direct Ed van Thijn, is de affaire met de zigeunerkoning Koko Petalo. Een paar zigeuners boden de gemeente aan om gereedschap te slijpen, en uiteraard konden de ambtenaren van de anti-apartheidsstad zo'n aanbod niet afslaan. De rekening die vervolgens gepresenteerd werd was tien keer te hoog, en werd gevolgd door herhaalde telefonische bedreigingen toen de ambtenaren weigerden te betalen. Uiteraard ging dit gepaard met kreten als: "Ik word gediscrimineerd als zigeuner!" Tja, dat is het lot van de Amsterdamse ambtenaar; hij wordt gepakt op z'n meest kwetsbare plek. Na dit doorslaggevende argument stond de ambtenaren natuurlijk niets anders te doen dan te betalen, en konden de Amsterdammers de zoveelste verhoging van de gemeentelijke belastingen tegemoet zien.

Freek de Jonge is een van de antiracisten die zoveel gezag genoot dat hij helaas op het nippertje de dans kon ontspringen. Toen hij met de zwarte actrice Gerda Havertong op bezoek ging bij blanke racisten in Zuid- Afrika - echte racisten voor de verandering - werd Gerda beledigend behandeld: ze mocht niet naar de gewone WC, maar moest naar een speciale plee voor zwarten. Freek, die in Nederland altijd zo dapper tekeer kon gaan tegen die schandelijke racisten in Zuid-Afrika, stond erbij en keek ernaar, zonder iets te zeggen. Verzetsheld spelen is leuk, maar het moet natuurlijk wel gezellig blijven.

Door talkshowmeester Karel van de Graaf werd hij hierover aan de tand gevoeld - heel voorzichtig uiteraard, Karel besefte heel goed wie hij voor zich had. Freek wist eerst van verbazing niets uit te brengen. Hoorde hij het goed? Kritiek op hem, de God van progressief Nederland, anti-apartheidsactivist van het eerste uur? Toen hij van zijn verbijstering bekomen was, mompelde hij iets als: 'ik kan daar niet in mijn eentje Zuid-Afrika gaan veranderen'. Karel, bang dat hij te ver was gegaan en allang opgelucht dat zijn onvoorzichtige optreden met een sisser afliep, slikte deze lachwekkende uitvlucht voor zoete koek.

Karel zelf ontsprong de dans overigens niet. Om te tonen dat ook hij tot de categorie Goede Nederlanders behoort, nodigde hij Mohammed Rasoel uit. Mohammed was de auteur van het tegen moslims gerichte boek De ondergang van Nederland, en was al hard aangevallen door Koot en Bie, Jan Lenferink en andere progressieve televiemakers. Karel slaagde erin om flink de vloer aan te vegen met Rasoel. Tevreden leunde hij achterover, in afwachting van de lof die zijn ferme optreden ongetwijfeld ging oogsten. Maar helaas, het verwachte applaus bleef uit. Meteen de dag na de uitzending werd Karel ervan beschuldigd dat hij Rasoel gebruikte om 'over de ruggen van de minderheden heen op zijn borst te kunnen trommelen'. Van wie kwam deze aanval? Hoe ongeloofwaardig het ook mag klinken, van niemand minder dan Wim de Bie. Kennelijk was De Bie vertoornd over het feit dat door al het borstgetrommel van zijn televisiecollega's zijn eigen getrommel niet meer te horen was, en gooide hij het daarom over een andere boeg. Na het startschot van hun voorman De Bie stortte ook de rest van intellectueel Nederland zich op de arme talkshowmeester, die zich verbijsterd afvroeg wat hij nou eigenlijk verkeerd had gedaan.

Iemand die wel een bijzonder onhandige antiracistische kuil had gegraven, was Jules Croiset. Uit wanhoop over het feit dat het antisemitisme in Nederland maar niet wilde losbarsten, zette hij zijn eigen ontvoering in scene en viel en passant een aantal joden lastig met onsmakelijke bedreigingen. Antisemitisme zoeken waar het niet is, zoals doorsnee helden a la Piet Grijs en Leon de Winter dat doen, was hem niet genoeg.

Een van de meest geruchtmakende antisemitische acties in Nederland bleek door een 'antiracist' in scene gezet. Sindsdien vraag ik me bij iedere racistisch incident af of hier misschien geen wanhopige antiracisten a la Croiset aan het werk zijn, of antiracistische organisaties die bang zijn dat hun subsidie wordt ingetrokken wegens gebrek aan racistische aanslagen.

Salman Rushdie dan. Deze antiracist werd wel erg hard gestraft voor zijn stelling dat het grootste gevaar dat de vrije wereld bedreigt van de fundamentalistische christenen in Amerika afkomstig zou zijn. Deze belediging lieten Khomeiny en in zijn spoor moslims overal ter wereld niet over zich heen gaan; met hun optreden straften ze Rushdie's vooruitstrevende uitspraak hard af. Rushdie, die altijd harde antiracistische kritiek had op de westerse wereld in het algemeen en op Thatcher in het bijzonder, en die altijd ijverig de moslimgemeenschap poogde te beschermen tegen 'lasterlijke' berichtgeving in de westerse media, diezelfde Rushdie werd nu door de moslimgemeenschap met de dood bedreigd en moest vluchten in de armen van de veiligheidsdienst van die verwerpelijke Thatcher.

In maart 1993 was Sietse Bosgra aan de beurt. Deze held, die jarenlang op kosten van de belastingbetaler onvermoeibaar heeft gestreden voor de onderdrukte negers in Zuid-Afrika, werd op weg naar het hoofdkantoor van het ANC in Johannesburg neergestoken. In een land vol gewelddadige racistische onderdrukkers kon zoiets natuurlijk onmogelijk uitblijven.

Ik vraag me af of Sietse meteen zou hebben gezien wie de daders waren. En zo niet, wat zou hij dan die eerste ogenblikken gedacht hebben? Waarschijnlijk zoiets als: laat het racistische blanken zijn die wraak op me willen nemen voor mijn verzetswerk. Of nog beter: laat het een aanslag van de Zuidafrikaanse geheime dienst zijn. Dan zou ik in een klap een even grote held zijn als Connie Braam!

Wat een ontgoocheling moet het geweest zijn om te merken dat hij werd overvallen door dezelfde onderdrukte negers voor wie hij al die jaren zo dapper had gestreden! Hier viel duidelijk geen eer aan te behalen.

(Een bijzonder grappige coincidentie: in dezelfde periode, in dezelfde stad, werd Klaas de Jonge, een andere anti-apartheidsstrijder, ook door een groep zwarten overvallen.)

Discjockey Jeroen van Inkel maakte zich populair door te weigeren zijn unbenullige gejengel voort te zetten voor een groepje discogangers dat 'joden, joden' riep. Het viel te verwachten dat Jeroen's collega's dit niet zomaar op zich zouden laten zitten, en vroeg of laat terug zouden slaan. Maar de snelheid waarmee dat gebeurde was bewonderenswaardig: al een paar weken na Jeroen's optreden wist een tot dan toe volledig onbekende discjockey twee weken beroemdheid te vergaren. Hij stelde een antiracistische daad die niemand voor mogelijk had gehouden: hij klaagde Jeroen de Antiracist aan wegens antisemitisme! Een meesterlijke zet: niet alleen wist hij zichzelf op die manier te profileren als leider van het discjockeyverzet, hij schakelde en passant ook nog zijn belangrijkste rivaal uit.

Bernadette de Wit, een antiracist die zich - eerlijk is eerlijk - positief van haar collega's onderscheidt door in de Bijlmer te wonen, was het volgende slachtoffer. Ze was zo onvoorzichtig om in een van haar columns in de Volkskrant een flatgenote ongecensureerd aan het woord te laten over haar Surinaamse buren. Het gevolg: een heuse protestdemonstratie bij het gebouw van de Volkskrant, georganiseerd door niemand minder dan Julian With. Deze doctorandus, die altijd vol trots zijn titel vermeldt op z'n antiracistische boeken, en die zonder al te veel succes van het allochtonendom z'n beroep probeert te maken, is na zijn heldhaftige dreigementen aan het adres van W.F. Hermans een jaar of wat geleden min of meer in de vergetelheid geraakt. Maar nu zag hij z'n kans schoon om in de schijnwerpers te treden, en z'n oude plaats temidden van de antiracistische familie weer in te nemen. Zijn optreden was bijzonder geslaagd te noemen; Julian toonde zich zo boos dat hij zelfs niet met Bernadette in discussie wilde gaan. "Ik praat niet met racisten", aldus Julian. Hij had de toon meteen weer te pakken; het was alsof hij nooit was weggeweest. Na een dergelijk intelligent optreden lijkt de definitieve comeback van Julian With nog slechts een kwestie van tijd.

Hierna kwam de FNV aan de beurt. Deze vakbond, die er voor ijvert om bedrijven allochtonenquota op te leggen, werd publiekelijk op de vingers getikt door een wetenschapper die tot de bevinding was gekomen dat de FNV zelf veel te weinig allochtonen op hoge posten had zitten.

Ook minister van ontwikkelingssamenwerking Jan Pronk werd niet overgeslagen. Deze altruist, die met gulle hand andermans geld uitdeelt aan allerhande gekleurde volkeren, en die daarbij zichzelf niet vergeet - jaarlijks wordt de noodruftige volkjes meer dan twee ton belastinggeld onthouden, omdat dit in het loonzakje van Pronk verdwijnt - deze idealist werd van racisme beschuldigd toen hij op bezoek in Suriname een persconferentie belegde die alleen voor Nederlandse journalisten toegankelijk was. Door wie werd deze weldoener van de gekleurde medemens van racisme beschuldigd? Door zijn geliefde gekleurde medemensen!

Ik sluit af met minister Dijkstal, die zich sterk heeft gemaakt voor de Wet Bevordering Evenredige Arbeidsdeelname Allochtonen, en die zelfs heeft gedreigd de Nederlandse ondernemers allochtonenquota op te leggen. Toen Dijkstal tijdens een anti-racismedemonstratie zijn progressieve gemoed wilde luchten, werd hij door het nog veel progressievere publiek met verf bekogeld.

Uit deze opsomming blijkt zonneklaar dat een antiracistische houding wel degelijk risico's met zich mee brengt. Maar het gevaar voor de antiracisten komt uit een andere hoek dan je zou verwachten; van collega- antiracisten en van minderheden die zich niet in hun slachtofferrol wensen te schikken, hebben ze heel wat meer gevaar te duchten dan van racisten en fascisten.

3

Het zijn zware tijden voor de Nederlandse intellectueel. Hij had nog maar net met veel pijn en moeite geleerd om 'zwarten' te zeggen in plaats van 'negers', of hij moest alweer overstappen op de nieuwe term 'Afro- amerikanen'. Een term met haken en ogen, want wie consequent wil zijn moet zwarte Europeanen voortaan 'Afro-europeanen' noemen. Hier bestaat kennelijk weerstand tegen, want die term wordt nauwelijks gebruikt; het verwarrende gevolg is dat Amerikaanse negers 'Afro-Amerikanen' werden genoemd, terwijl Europese negers het doorgaans nog steeds met 'zwarten' moeten doen: een schandelijke vorm van continentale discriminatie.

En alsof dit allemaal nog niet erg genoeg is, beginnen er stemmen op te klinken om alweer een nieuwe term te introduceren. In HP/De Tijd (2-7- '93) verklaarde Astrid Roemer ex cathedra dat negers voortaan met de term 'gepigmenteerd' dienen te werden aangeduid. De term 'zwarten' mag alleen nog gebruikt werden als politieke term voor onderdrukte minderheden. Turken en Marokkanen bijvoorbeeld dienen volgens Astrid ook zwart te werden genoemd. - Of homo's, vrouwen en gehandicapten voortaan ook zwart dienen te werden genoemd, werd uit het interview overigens niet duidelijk.

Wie denkt dat Astrid geen enkele kans maakt met het invoeren van haar nieuwe term, onderschat haar. In Opzij van september 1983 kan men nalezen dat Astrid er begin jaren tachtig heftig voor ijverde de term 'neger' te vervangen door de term 'zwarte'. Astrid heeft deze missie volbracht: het begrip 'zwarte' is inmiddels zodanig ingeburgerd dat zelfs ik het vaak gebruik. De kans dat Astrid een dergelijk huzarenstukje voor de tweede keer volbrengt, is dan ook zeker niet bij voorbaat uit te sluiten.

Hoewel ik zelf geen neger ben, en dus feitelijk geen recht van spreken heb, vind ik 'gepigmenteerd' toch een wat ongelukkige benaming. Iedereen is namelijk 'gepigmenteerd', ook blanken. Ik stel dan ook voor dat Astrid haar nieuwe dogma in een volgend interview over deze brandende problematiek herroept. Wat ze ervoor in de plaats stelt, maakt me niet zoveel uit; bijna alles is beter dan 'gepigmenteerd'. 'Stompneuzig', 'kroesharig', 'diklippig': al die termen hebben zo hun bezwaren, maar niet zoveel als de term 'gepigmenteerd'.

Voorts lijkt het mij verstandig om de naamgeving van negers beter te reglementeren, want zoals het nu gaat, is het een rommeltje. Iedere loslopende idioot kan een nieuwe naam verzinnen, en zo voor veel verwarring zorgen. Ja, het is zelfs mogelijk dat provocateurs met opzet om de haverklap nieuwe belachelijke namen gaan lopen bedenken, om zo de zwarte zaak te schaden.

Er dient dus zo spoedig mogelijk een officieel comite te werden opgericht van vooraanstaande zwarten die zich in het verleden hebben ingezet voor de zwarte zaak. Dit comit‚ zal voortaan - uiteraard gesubsidieerd door de overheid - jaarlijks bijeenkomen om te bepalen of er een nieuwe naam voor zwarten moet werden ingevoerd, en zo ja, welke dat zal zijn.

Het comite dient zich natuurlijk aan bepaalde regels te houden.

In de eerste plaats: er mag pas een nieuwe naam werden ingevoerd, als de oude naam volledig is ingeburgerd; dit voorkomt dat er een overmaat aan nieuwe namen ontstaat, waardoor niemand meer weet waar hij aan toe is.

In de tweede plaats: iedere nieuwe naam moet zowel toepasbaar zijn op Europese negers als op Amerikaanse negers; dit voorkomt verwarring als met de term 'Afro-Amerikanen'.

De naamgeving voor zwarten is een te belangrijke zaak om zomaar ongereglementeerd op zijn beloop te laten!

Terug naar inhoud

Youp is solidair

Wie een tijdlang niet in Nederland is geweest, en snel wil weten waar de gemiddelde krantenlezer zich tijdens zijn afwezigheid druk om heeft gemaakt, doet er goed aan het meest recente interview met Youp van 't Hek op te slaan. Zo maakte Youp zich in april 1993 druk over het volgende: "Philips gaat de kelder in, DAF gaat naar de sodemieterij, Joegoslavie brandt en hongert, de Duitsers steken asielzoekers in de fik, tankers slaan stuk." 1) Ruim een half jaar later, in december 1993, is Youp de Duitse neonazi's, Philips, DAF, en de stukslaande tankers alweer vergeten; ditmaal maakt hij zich druk over "kinderlijkjes die in auto's werden gezet om uit te testen hoe we met 180 kilometer per uur op elkaar kunnen lazeren, kinderen van negen die een kind van vier afmaken" en ook Somalie en Joegoslavie ontbreken niet. 2)

Naast zijn functie van nationale krantenlezer neemt Youp ook de belangrijke rol van nationaal geweten op zijn schouders. Geen enkele Nederlandse intellectueel speelt zijn morele verontwaardiging zo goed als Youp; ja, zo oprecht gaat Youp tekeer tegen al het onrecht in de wereld, dat je bijna zou gaan denken dat hij er zelf in gelooft. Dat Youp's populariteit inmiddels groter is dan die van Freek, lijkt mij dan ook volkomen verdiend. Over hongerend Afrika zegt Youp: "We hebben Afrika vol camera's gezet en dan kijken we naar die uitgemergelde kinderen op die kleine stokjes. En dan hoor je twee voetballers babbelen over zesendertig miljoen gulden." 2) Zolang Afrika hongert mag je van Youp dus geen 36 miljoen gulden verdienen. Hoeveel dan wel? Youp verklaart zich hierover helaas niet nader, maar ik heb het vermoeden dat de grens zo zal liggen rond het inkomen dat Youp zelf verdient.

Zo ver voert Youp z'n act door, dat hij midden in een bevlogen betoog over hoe de mens het milieu vergalt en de aarde verpest - ja, Youp is bij de tijd - uit louter enthousiasme zijn glas jus d'orange over de taperecorder en papieren van de interviewer zwiept. En tijdens een al even bevlogen betoog over asielzoekers signaleert de interviewer: 'Kwaad mept hij op het tafelblad.'2) Kortom, alle uitwendige tekenen van oprechte bevlogenheid zijn overduidelijk aanwezig.

Ook in zijn theaterprogramma Alles of nooit toonde Youp zich bijzonder bewogen. "Afrika sterft, en niemand maakt zich kwaad!" riep Youp keer op keer, zich steeds kwader makend. Niemand maakt zich kwaad, behalve de grote strijder tegen het onrecht zelf, Youp van 't Hek. - Youp's kwaadheid mag de magen van de hongerende negers dan niet vullen, z'n eigen maag lijdt er in ieder geval niet onder: hoe meer deze idealistische krantenlezer het publiek z'n zondigheid onder de neus wrijft, hoe voller de zalen, en hoe meer de welstand op Youp's steeds pafferiger werdende gelaat staat afgetekend.

Over zijn vertrek uit Nairobi vertelt Youp met de hem zo kenmerkende oprechte verontwaardiging: "Terwijl we over dat miljoen hongerigen vlogen, werd champagne geschonken. Het kan natuurlijk niet dat je in een vliegtuig een glas heft boven kreperende getto's." 3) Nee, Youp is solidair: hij wacht netjes met de champagne tot hij terug is in zijn Amsterdamse grachtenpand.

Over de oorlog in Joegoslavie "We weten het allemaal, en we doen er niks aan. Niks!" Behalve Youp natuurlijk, wiens monumentale grachtenpand ongetwijfeld uitpuilt van de persoonlijk uit Joegoslavie opgehaalde asielzoekers. Na deze geengageerde hartekreet, en na heel correct de Nederland-is-vol-discussie 'walgelijk' te hebben genoemd, gaat Youp echter gierend uit de bocht; over de Joegoslavische asielzoekers zegt hij: "je moet natuurlijk niet alleen de mensen in de oude wijken ermee opzadelen." Opzadelen, is dat een term die een progressieve intellectueel gebruikt als hij het heeft over aankloppende asielzoekers? Alsof ze een last vormen, in plaats van een verrijking? Je reinste vreemdelingenhaat!

Ondanks z'n door modieuze bekommernis over hongerende negers, Joegoslavi‰, milieuvervuiling, en asielzoekers verworven populariteit blijft Youp vasthouden aan het beeld van het eenzame genie: "ik roei nu in feite weer tegen de stroom in." 2) Waar heeft Youp die verduivelde tegendraadsheid toch vandaan? "De dooie vissen zwemmen met de stroom mee, was het gezinsmotto" aldus Youp. 3)

De progressieve leugens waar Youp vroeger nog in geloofde, maar die inmiddels door de tijd zijn achterhaald, weet Youp op een opmerkelijke manier te verdedigen. Op de stelling dat de reactionaire Wiegel het betreft de uitkeringsfraude toch beter heeft gezien dan Youp en z'n progressieve kornuiten, luidt zijn antwoord: "In de tijd dat de VVD dat soort dingen riep, viel het echt nog wel mee." 5) Kortom, pas als de progressieven ontdekken dat er gefraudeerd wordt, bestaat die fraude ook echt. Een hele geruststelling.

Naast zijn diepdoorvoelde solidariteit met hongerend Afrika, asielzoekers en het milieu ('Het bos is dood en mijn zoon is tweeeneenhalf. Dat houdt me bezig') staat Youp ook voor onaangepastheid. Gevaarlijk leven, dat is Youp's parool. 'Mensen die zich hebben laten vangen door de verplichtingen van een saai en risicoloos maatschappelijk bestaan, moeten het dan ook ontgelden', aldus Youp. 4) Waar Youp voor staat, dat is het bestaan van de avonturier, de zwerver, de man die alle schepen achter zich durft te verbranden. De duffe kleinburger krijgt er flink van langs. Je vraagt je af hoe Youp aan z'n inspiratie komt wat betreft dat avontuurlijke, anti-burgerlijke zwerversbestaan, daar hij zelf bewoner is van een comfortabel grachtenpand dat hij heel knus deelt met vrouw Debby en twee kotertjes (Julius van 3 en Anna van 5). Aan de verslaggever van Trouw onthult Youp zijn inspiratiebron: als hij 's avonds laat in zijn werkkamer nog wat zit te schrijven (kindertjes naar bed, vrouwtje met asielzoekers voor de televisie), kijkt hij weleens uit het raam: "Mijn werkkamer kijkt uit op het plein waar de zwervers samendrommen als zij de sluitingstijd van het huis voor onbehuisden weer eens hebben gemist." Zo zie je nog eens wat.

Ooit zei Youp dat hij in de tweede helft van zijn bestaan totaal opnieuw zou beginnen (jawel: 'gevaarlijk leven'). Door een interviewer wordt hem gevraagd of hij zich daaraan gehouden heeft. Youp: "Het nieuwe begin is een keuze: of ik ga pleite, of ik blijf. Ik heb besloten te blijven, en dat heeft niks met gezapigheid te maken." 1) Blijven, dat is de invulling die onze anti-burger aan het begrip 'een nieuw begin' toekent. En, let wel, dat is beslist geen gezapigheid! Als Youp blijft, is dat een avontuur.

Wie nu meent dat Youp z'n idealen alleen met de mond belijdt, komt toch bedrogen uit: "Hier in mijn werkkamer ligt heus wel een chequeboekje. Daar doe ik dan iets mee voor de zwakkeren in de samenleving." En ongetwijfeld ook iets voor het belaagde Joegoslavie, voor hongerend Afrika en voor het verpeste milieu, maar Youp is te bescheiden om dit erbij te vermelden. Want bescheiden is Youp: "Maar het moet wel anoniem blijven. Storten in stilte." 3) In alle anonimiteit en stilte schreeuwt Youp in interviews zijn stortingsdrift van de daken; dit in tegenstelling tot zijn verwerpelijke collega's, die, aldus een vlijmscherpe Youp, "genereus uitpakken als er publiek bij is." Nee, dan Youp: "Solidariteit is iets tussen mij en mijn ziel."

Amen.

  1. 1) Humo, 8-4-93
  2. 2) Mikro Gids, 25-12-93
  3. 3) Elsevier, 15-9-1990
  4. 4) Trouw, 28-11-91
  5. 5) Algemeen Dagblad, 6-5-93

Terug naar inhoud

Achterhaald proza

Of een schrijver werkelijk iets te vertellen heeft, of hij echt meer inzicht heeft dan de massa, kan nooit zo makkelijk werden beoordeeld als wanneer hij in zijn boeken onderwerpen aan de orde stelt die in de mode zijn. Is zijn visie op deze onderwerpen dezelfde als die van de rest van intellectueel Nederland, dan is de schrijver in kwestie een doorsneehoofd.

Nu zijn de meeste mensen helaas niet in staat te beoordelen wanneer er sprake is van een mode. De oplossing voor hen is om ieder 'actueel' boek na lezing tien jaar te laten liggen, en het dan nog eens in te kijken. Er wordt dan wat nuchterder tegen het onderwerp aangekeken, zodat de modieuze armoede van het boek niet meer alleen voor de enkeling, maar voor iedereen duidelijk zichtbaar is.

Voorbeelden van dergelijke boeken vormen o.a. De Aanslag van Mulisch en Joab van Hellema, beide begin jaren tachtig verschenen, en beide onderwerpen behandelend waarover men zich destijds erg druk maakte.

In De Aanslag wordt o.a. de grote protestdemonstratie tegen de kernwapens begin jaren tachtig bezongen. De aanvankelijk sceptische hoofdpersoon wordt gedwongen mee te lopen in de demonstratie en ziet dan het licht. Mulisch rept van "een zoet gevoel" dat de hoofdpersoon "tot zijn verbazing plotseling verbond met alles wat er gaande was in de stad (...) Wat hem opeens aanging waren al die mensen hier, hun pure aanwezigheid, en hij en zijn zoon twee van hen." (Over het kreupele Nederlands van Mulisch zal ik hier zwijgen.) "Hij was niet meer bij zichzelf, maar bij al die mensen. Ondanks het kabaal hing een grote stilte over hen heen (...) De hele maatschappij stond kennelijk op losse schroeven (...) - er was langzamerhand iets ongelooflijks aan de gang."

Kortom, domme massahysterie beschreven als metafysisch gebeuren. Zoals vaker wist Harry met zijn lofzang feilloos de geest van zijn tijd te verwoorden; het boek werd dan ook als een meesterwerk binnengehaald. De progressieve intellectueel herkende zijn eigen modieuze gedachtengoed en kon zich al lezend een groot denker wanen.

Maar dezelfde intellectueel die nu het boek nog eens leest, wacht een onaangename verrassing. Oude wanen zijn inmiddels verdwenen; de liefde voor het communisme is bekoeld, de afkeer van Amerika afgenomen. Ook vooruitstrevende denkers beseffen nu dat juist de bewapening van het Westen tot de ondergang van het communistische bewind heeft geleid, dat niet meer de middelen bezat om de race vol te houden; en ze weten nu ook dat de door Moskou gefinancierde protestdemonstraties er hooguit toe hebben bijgedragen dat het dictatoriale regime in de Sovjetunie wat langer in het zadel kon blijven, en de koude oorlog onnodig werd verlengd. De lofzang van Mulisch maakt ineens een merkwaardige indruk. Niet meer progressief, maar achterhaald. De gemiddelde Telegraaflezer had het beter gezien dan het grote brein Mulisch. De progressieve lezer krabt zijn kop. Had hij dit boek indertijd werkelijk zo bewonderd? Pijnlijk, pijnlijk.

Men kan zich afvragen waarom Mulisch, nu de waan van de dag geweken is, en het feilen van zijn proza voor het hele intellectuele volkje zichtbaar is, niet de pijnlijkste passages herschreven heeft. Ik weet het niet. In ieder geval is deze koppigheid een trekje van Mulisch dat ik wel kan waarderen. Alle onzinnige opvattingen die hij ooit, bewogen door de waan van de dag, heeft uitgekraamd, blijft hij trouw. Ook op zijn verering voor Castro, Honecker etc. weigert hij terug te komen. Mulisch is niet gewoon fout, zoals de gemiddelde intellectueel, hij is consequent fout. En dat verheft hem, evenals de nazi die nog steeds geen kwaad woord over Hitler wil horen, toch boven de massa.

Een veel minder succesvol, maar niet minder modieus boek verscheen destijds over 'de werkeloosheid als maatschappelijk probleem' zoals de achterflap van de roman Joab vermeldt. Werkloosheid was in die dagen - na de kernwapens - de ergste ramp die de mens kon overkomen; iemand zonder werk was reddeloos verloren, zijn leven had geen enkele zin meer. Zo ongeveer dacht men over werkloosheid.

De vermindering van de werkloosheid die sindsdien is opgetreden is voornamelijk aan veranderende definities te danken. Toch wordt werkloosheid tegenwoordig minder als een brandend probleem beschouwd. Milieu, criminaliteit en allochtonen zijn inmiddels minstens even grote problemen. Bovendien is de probleemstelling veranderd. Van de werklozen die door de arbeidsbureau's werk krijgen aangeboden, geeft een flink deel niet thuis: ze prefereren de 'gruwelijke zinledigheid' van hun werkloze bestaan. Nogal wat werklozen hebben het kennelijk beter naar hun zin dan de opinieleiders indertijd durfden te denken. Een beetje frauderen, een beetje wit of zwart bijverdienen, en je hebt toch een aardig inkomen. Bovendien kun je de hele dag doen waar je zelf zin in hebt, en hoef je je bestaan niet meer te vergooien als loonslaaf in een of andere treurig kantoorbaantje van acht tot vijf.

Het probleem is tegenwoordig dan ook gewerden: hoe pakken we de fraude aan? En: hoe zetten we de luierende werklozen aan het werk? Ze brengen hun dag door op de terrasjes, wekken zo de afgunst van de kantoorklerken die zich intussen moeten afsloven om hen te onderhouden, en ondermijnen op die manier de arbeidsmoraal.

Dergelijke problemen bestonden destijds niet in de hoofden van de intellectuelen - en dus ook niet in het boek van Hellema.

Het is bijzonder amusant om Joab nog eens door te bladeren en de oude wanen nog eens op te snuiven. Op de eerste bladzijde is het al meteen raak: de werkloosheid wordt uitgebreid vergeleken met de Zwarte Dood (de pest). Werkloosheid is - of liever: was - in de ogen van Hellema de Witte Dood. Een onzinnige term, want de pest werd de zwarte dood genoemd omdat het lichaam van de pestlijder met zwarte vlekken werd bedekt. Maar wat heeft 'wit' met werkloosheid te maken? Maar goed, indertijd werd dit uiteraard 'een prachtige metafoor' gevonden, die 'het lijden van onze tijd indringend weergeeft.'"Nog zijn de slachtoffers niet onaanraakbaar gewerden, nog zijn de werkelozen nauwelijks te onderscheiden. De merktekens van ondervoeding en afgedragen kleren zijn nog niet aangebracht. Maar zodra deze zichtbare symptomen optreden, zal de zelfbesmetting van de groep hen afzonderen van de anderen, die zullen wegtrekken naar een antiseptische omgeving, de lijders achterlatend in het slop." Aldus profeteerde Hellema, het schuim op de lippen. Nou ja, de profetie kan nog altijd in vervulling gaan, zullen we maar denken. Hij noemde ten slotte, zoals alle goede profeten, geen jaartal waarin deze ramp zich zou voltrekken. Overigens is zijn voorspelling gedeeltelijk wel uitgekomen: werklozen zijn inmiddels goed herkenbaar, zij het niet aan ondervoeding, maar aan het feit dat ze in tegenstelling tot kantoorklerken al vroeg in het voorjaar een gebruind gelaat kunnen tonen. De Bruine Dood, zou een schrijver die van grote woorden houdt 't kunnen noemen.

Wie was volgens Hellema de schuld van het onmetelijk lijden der werkloosheid? U raadt het al: de samenleving (blz 10). Als Hellema hiermee doelt op socialistische overheidsmaatregelen zoals het algemeen verbindend verklaren van CAO's en een minimumloon van f30.000 per jaar, dan moet ik het met Hellema eens zijn; maar ik heb zo het donkerbruine vermoeden dat Hellema daar niet op doelt.

En wat deed deze verwerpelijke samenleving? "Geld aftappen van de werkelozen." Hoe de samenleving erin slaagt geld af te tappen van mensen die niets verdienen legt Hellema niet uit, maar alla, ik zal niet op alle slakken zout leggen. Een paar regels verder schrijft Hellema over de monetaristen, die hij deze politiek aanwrijft: "Ze leren dat het ruilmiddel (geld) een goed op zichzelf is dat waard is om veel van te hebben en ze delen de mensen weer in kasten in naar de mate van hun bezit; en het woord doet weer opgeld dat wie heeft die zal gegeven werden en van wie niet heeft zal genomen werden dat wat hij nog heeft." Je vraagt je af waar Hellema zich druk over maakt: als geld toch immers geen 'goed op zichzelf is dat waard is om veel van te hebben', waarom is het dan zo erg als dit van de werklozen wordt afgepakt? Het onderwerp grijpt Hellema kennelijk zo aan dat hij helemaal de kluts kwijtraakt.

Niet alleen de inhoud, ook de toon van Hellema's schrijven moet de hedendaagse lezer wel verbazen. De heftigste lyrische krachten werden in Hellema opgeroepen; niet alleen vergelijkt hij werkloosheid met de pest, de monetaristen werden vergeleken met "de hogepriesters van het bloedoffer". Hun geloof in het geld "is het oude geloof in de mystieke kracht van het bloed, het bloed als wezen en werkelijkheid, dat in een schaal werd rondgedragen en vereerd en geofferd aan een gulzige god."

Nu denkt men: wat is dit voor bombastische praat, wat stelt die Hellema zich aan, kan het niet wat minder? Maar dit was indertijd nu eenmaal de enige toon die passend was voor het beschrijven van een gruwel als de werkloosheid.

Maar goed, Hellema heeft, anders dan Mulisch, niet de kans gekregen zijn indertijd modieuze maar inmiddels achterhaalde gebral te schrappen. Hem valt dus, behalve dat hij gewoon door blijft schrijven, niet veel te verwijten.

Terug naar inhoud

Reactionaire genen

1

Enige tijd geleden kwamen Amerikaanse genetici na analyse van DNA tot de conclusie dat de eerste mens een vrouw was. Een van de amusante gevolgen hiervan was dat dezelfde feministen die altijd luidruchtig hun afschuw hadden getoond van de 'mechanistische, rationele, reductieve, mannelijke en dus per definitie onderdrukkende wetenschap', deze wetenschap ineens warm gingen omhelzen, en de ontdekking zagen als een bewijs van vrouwelijke superioriteit. Het seksistische beeld van de bijbel waarin Adam de eerste mens is, en Eva, uit Adam's rib geschapen, gereduceerd was tot de tweede sekse, hoorde eindelijk definitief tot het verleden. Typerend was de reactie van een medewerkster van Elsevier, Heleen Crul: "Het predikaat 'heren der schepping' is niet langer te handhaven, want niet de mannelijke vorm, maar de vrouwelijke vorm is de oervorm van de mens", schreef ze triomfantelijk.

Helaas hebben de feministen te vroeg gejuicht. Dat ze de ontdekking dat de eerste mens een vrouw was, binnenhalen als een bewijs van vrouwelijke superioriteit, bewijst slechts dat ze nog steeds gevangen zitten in hetzelfde mythische denken dat ook in de bijbel te vinden is. In de mythische termen van de bijbel gold dat de man superieur was omdat hij als eerste geschapen was. Maar in wetenschappelijke termen is het, helaas voor de feministen, precies omgekeerd. In de evolutieleer geldt namelijk dat het primitieve eerst ontstaat, en het meer ontwikkelde pas later. Het leven begon met de uiterst primitieve eencelligen, en ontwikkelde zich langzaam, totdat uiteindelijk via de aapachtigen de mens ontstond. De ontdekking dat de eerste mens een vrouw was, is dus, in tegenstelling tot wat feministen menen, weinig vleiend voor vrouwen. Het wil alleen zeggen dat vrouwen dichter bij onze aapachtige voorouders staan dan mannen. Dat de wetenschap nu omhelsd wordt door feministen, berust er dus uitsluitend op dat ze hun eigen mythische denken hebben toegepast op een wetenschappelijke ontdekking.

Dit klinkt wel erg ontnuchterend, dus laat ik besluiten met een woord van troost. Lang hoeven feministen niet te treuren om hun blunder. Want wat is eenvoudiger dan terug te keren naar het oude standpunt dat wetenschap seksistisch en vrouwvijandig is? De 'zogenaamde ontdekking' van de Amerikaanse genetici dat de vrouw de schakel vormt tussen aap en mens (man), kan dan als overtuigend bewijs voor dit standpunt werden aangehaald. En zo komt alles toch nog goed.

2

Op onze universiteiten werden steeds meer vakken bestudeerd als vrouwenstudies, homostudies, minderhedenstudies, etc. Sommige wetenschappers menen dat invoering van dit soort vakken het niveau van de universiteiten omlaag haalt. Op het eerste gezicht lijkt deze stelling heel plausibel, maar toch is het tegendeel waar: juist door invoering van dit soort schertsvakken blijft de echte wetenschap optimaal beschermd. Een voorbeeld van een recente wetenschappelijke theorie, de 'Black-Eve'-theorie, kan dit illustreren.

De hiervoor genoemde ontdekking van de Amerikaanse genetici behelsde niet alleen de conclusie dat de eerste mens een vrouw was; de eerste mens was tevens zwart. Deze 'Black Eve'-theorie is om twee redenen populair bij verlichte geesten. Niet alleen bewijst het volgens hen de superioriteit van vrouwen over mannen, maar tevens bewijst het de superioriteit van zwarten over blanken. Zoals u inmiddels begrijpt, is in feite een 'racistischere' en 'seksistischere' theorie dan de 'Black Eve'- theorie nauwelijks denkbaar. De wetenschappers begrijpen dit natuurlijk ook, maar ze zijn verstandig genoeg om de progressieve denkers niet op hun vergissing te wijzen. Want om in te zien wat dan zou volgen, is weinig fantasie nodig: het zou het einde betekenen van de vrije beoefening van de genetica, wegens de racistische en seksistische tendensen van deze wetenschap.

Hoe is het nu mogelijk dat de progressieve denkers dit soort elementaire vergissingen maken? Dit komt omdat ze nog nooit de evolutieleer bestudeerd hebben, eenvoudig omdat ze het te druk hebben met het bestuderen van homoseksuele, feministische, zwarte wetenschap. Voor echte wetenschap blijft dan natuurlijk weinig tijd over. Het positieve gevolg hiervan is dat progressieve denkers nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen niet goed kunnen begrijpen, en bij ongewenste ontwikkelingen ook minder snel tot censuur zullen overgaan.

De conclusie luidt dan ook dat echte wetenschappers, die in vrijheid willen werken, de stelselmatige invoering van bovengenoemde flauwekulvakken niet genoeg kunnen toejuichen.

Terug naar inhoud

Vrouwvriendelijke overheid

Het heelal werd donkerrood van de vruchten der propaganda, zong Herman Gorter lang geleden. Tegenwoordig draagt het heelal de kleur van het feminisme.

Vooruitstrevende reclamemakers begonnen een paar jaar geleden met het vervaardigen van feministische reclamespotjes (mannen die de afwas doen i.p.v. vrouwen). Helaas voor de reclamemakers zijn het in Nederland nog steeds de vrouwen die de afwas doen; resultaat: de vrouwelijke consumenten konden zich niet identificeren met de nieuwe spotjes, en vertikten het om de 'mannenafwasmiddelen' voor zichzelf aan te schaffen. De reclamemakers zijn inmiddels onder druk van marktoverwegingen teruggekomen van hun feministische pad.

De overheid trekt zich nooit wat aan van marktoverwegingen en gaat dus lustig voort feministische spotjes uit te zenden. Het begon met campagnes als 'kies exact', 'vrouwen gevraagd voor mannenwerk' en 'een slimme meid is op haar toekomst voorbereid'. Op deze niet erg succesvolle pogingen de Nederlandse vrouwen tegen hun wil te 'emanciperen', volgde een tweede serie campagnes: een spotje waarin een jongeman zich vergreep aan een enigszins verlopen vrouw; een spotje waarin een vrouw met huilerig en beursgeslagen gezicht in beeld verscheen, vergezeld van de tekst: 'Hij is zo lief voor de kinderen. Neem niet hem, maar jezelf in bescherming'; en een spotje over mannen die 'seksueel geweld' plegen op de 'werkplek'. Vooral de laatste drie spotjes zijn opmerkelijk: hierin werden mannen afgeschilderd als plegers van 'seksueel geweld', om eens een feministische modeterm te gebruiken, en als plegers van gewoon geweld.

Maar de spotjes zijn nog het ergste niet. Dat zijn de bijbehorende 'voorlichtingsfolders' die door de overheid werden verspreid; wie deze folders inziet, zal moeite hebben zijn ogen te geloven. Neem de folder die bij het reclamespotje over 'seksueel geweld' hoort: Seks is natuurlijk maar nooit vanzelfsprekend. Het mannelijk volksdeel wordt hierin op een bijzonder generaliserende, stigmatiserende, ja discriminerende manier in beeld gebracht. Nu is al langer bekend dat blanke mannelijke heteroseksuelen de enige bevolkingsgroep vormen die nog ongestraft beledigd mag werden, dus men zou kunnen zeggen: niets nieuws onder de zon. Maar de uitzonderlijke waanzin van deze folder mag toch opmerkelijk genoemd werden, temeer omdat het geen publicatie van Opzij of van Germaine Greer is, maar van de Nederlandse overheid.

"Het is nog steeds een feit dat veel mannen in de omgang met vrouwen er verkeerde ideeen op nahouden", lezen we. Al op de eerste bladzijde staat de feministische gedachtenpolitie op, die uitmaakt welke ideeen 'goed' zijn en welke ideeen 'verkeerd'. De 'verkeerde' ideeen moeten uiteraard werden uitgeroeid.

"En dan doelen we op de vreemde, seksistische ideeen die mannen van vrouwen hebben." In de eerste zin was het nog 'veel mannen', maar vrijwel direct gooit de staat alle schroom van zich af en spreekt gewoon van 'mannen' zonder meer. Vervang 'mannen' door 'negers' en je wordt voor de rechter gesleept.

"Een heleboel jongens en mannen kijken nog steeds op een verkeerde, 'stoere' manier naar vrouwen." Er wordt gelukkig weer wat gas teruggenomen: een 'heleboel' mannen is het dit keer. Opmerkelijk is dat de eisen met iedere zin hoger werden: wilden onze bureaucraten eerst alleen 'verkeerde' gedachten uitroeien, nu komt ook de 'verkeerde' manier van kijken aan bod.

Wat is dan wel die 'verkeerde' manier van kijken? Dat is de manier van kijken die van de volgende gedachten vergezeld gaat: "Nou, die ziet er lekker uit." - "Zo, wat een kontje!" - "Tjee, wat een heerlijke borsten." - "Nou, daar zou ik het wel eens mee willen doen."

Van deze feministische puriteinen mag je dus van een vrouw met een lekker kontje niet meer vinden dat ze een lekker kontje heeft, en je mag ook niet meer het verlangen koesteren 'het met haar te doen'. (Opmerkelijk is overigens dat de boodschap alleen op hetero's is gericht, en homo's geheel buiten schot blijven. Je vraagt je af hoe deze uiterst discri- minerende houding verklaard kan werden. Zijn dit soort gedachten misschien alleen zondig als ze betrekking hebben op vrouwen? - Maar in dat geval zouden althans de lesbiennes flink aangepakt moeten werden. Of is het gewoon weer een kwestie van niet 'homovijandig' durven te zijn? Of misschien denkt de overheid dat homo's dat soort 'verkeerde' gedachten niet hebben? Dat zou toch van een verregaande wereldvreemdheid getuigen. Of mogen de homo's misschien nog wel zondige gedachten hebben van onze overheid om het onrecht goed te maken dat hen in het verleden door de overheid is aangedaan? Of zijn er misschien aparte op homo's gerichte folders gemaakt, die werden verspreid in homobars? Eigenlijk zou je de verantwoordelijke ambtenaren moeten bellen om het ze te vragen, maar dat is ook weer zoiets.)

Goed, je mag als man dus tegenwoordig van een vrouw die er lekker uitziet niet meer vinden dat ze er lekker uitziet, en je mag ook niet meer het verlangen koesteren 'het met haar te doen'. Dat is allemaal heel, heel 'verkeerd'.

Ook de tekeningen uit de folder maken duidelijk waar het om draait. Zelfs Peter van Straaten en Kamagurka hebben een bijdrage geleverd; ook deze heren blijken hun prijs te hebben. Een paar tekeningen: man en vrouw in bioscoop; man neemt initiatief; vrouw laat boos weten niet te willen. Man en vrouw liggen samen in bed; man staat op punt initiatief te nemen; vrouw laat boos weten niet te willen. Man brengt vrouw 's avonds na etentje thuis en probeert initiatief te nemen; vrouw laat boos weten niet te willen. Jongen en meisje zitten 's avonds op bank muziek te luisteren; jongen probeert initiatief te nemen; meisje laat boos weten niet te willen. Enzovoorts. De boodschap is in de tekeningen nog duidelijker dan in de tekst: je bent als man bijzonder verwerpelijk en vrouwonvriendelijk bezig als je initiatief neemt op erotisch gebied.

Het is een wel heel bizarre aap die hier uit de overheidsmouw komt. Wat zou hier achter kunnen zitten? Duistere manipulaties van het GPV en de EO om het aantal abortussen terug te dringen? Al even duistere manipulaties van de Club van Rome om de bevolkingsgroei af te remmen? Het lijkt allemaal niet erg waarschijnlijk. De meest waarschijnlijke theorie lijkt me dat de schrijfsters van deze brochure gefrustreerde feministes zijn: te oud of te lelijk om een fatsoenlijke kerel aan de haak te kunnen slaan, en te afgunstig om hun jongere en aantrekkelijkere seksegenoten wel een pleziertje te gunnen. Want hoe zou seksueel verkeer nog tot stand kunnen komen als mannen geen initiatief meer mogen nemen? Dat vrouwen voortaan het initiatief nemen is geen oplossing; mannen en vrouwen zijn immers 'gelijkwaardig', ja zelfs 'gelijk', zoals de brochure vermeldt, dus wat mannen niet mogen, mogen vrouwen ook niet. En hoe zouden mannen 'm nog omhoog kunnen krijgen als ze geen behagen meer mogen scheppen in 'heerlijke borsten' of een 'lekker kontje'? Het moet de schrijfsters van de brochure toch bekend zijn dat de mannelijke seksualiteit nu eenmaal bijzonder verwerpelijk in elkaar zit; niet de nobele inborst van een vrouw doet het bloed naar zijn verwerpelijke roede stromen, maar haar lekkere kontje. Feministische propaganda zal wel kunnen verhinderen dat de aanblik van een lekker kontje zijn seksistische bloed zal doen stromen - schuldgevoel werkt nu eenmaal libidoverlagend - maar zal er nooit toe kunnen leiden dat een nobele inborst het wonder wel zal bewerkstelligen.

Vreemd genoeg staat even verderop in de brochure: "seks is leuk". Hoe heb ik het nu?! Seks is leuk? Je mag geen aandacht besteden aan lekkere borsten en billen, je mag niet het verlangen voelen met een 'lekkere' vrouw naar bed te gaan... en toch 'seks is leuk'? Hoe dan, vraag je je af. De enige oplossing lijkt mij dat hier gedoeld wordt op soloseks, waarbij bovendien onkuise gedachten aan borsten en billen geweerd dienen te werden. Maar dit is niet het geval, want even later staat duidelijk vermeld: "Als twee mensen zich tot elkaar aangetrokken voelen..." De verwarring is nu compleet. Waarschijnlijk is het gewoon een trucje van de schrijvers om zich in te dekken tegen het verwijt van zedenmeesterij: er staat toch zeker dat seks leuk is!

Maar het ergste moet nog komen: "Dat zachte klapje op de bil kan al een vorm van seksueel geweld zijn." Woorden zijn zeer belangrijk, dat zien ook de feministen goed in. Eerst heette het klassieke klapje op de bil nog 'ongewenste intimiteiten', maar dit klonk kennelijk te vriendelijk; intimiteiten zijn nu eenmaal niet iets om je erg druk over te maken. De 'intimiteiten' van weleer zijn inmiddels verwerden tot 'geweld'.

Maar, geloof het of niet, feministisch taalbederf kan nog groteskere vormen aannemen: "Seksueel geweld houdt echter, volgens de huidige normen, nog veel meer in. Het kan ook een opmerking zijn of een gebaar, een blik." Op dit punt aanbeland denk je met een parodie op het militante feminisme te maken te hebben; je bekijkt het foldertje nog eens goed, maar nee, het staat er echt: een publikatie van het ministerie van justitie, onderwijs en wetenschappen, sociale zaken en werkgelegenheid, en WVC. Vier ministeries maar liefst hebben aan de totstandkoming van deze folder meegewerkt. Ca fait rever, zou Flaubert in zo'n geval opmerken.

Wat die normen voor seksueel geweld nu precies zijn, wordt in de folder niet duidelijk gemaakt. Welk gebaar is nog geen 'geweld' en welk gebaar wel; welke blik kan nog net, en welke blik is over de schreef? Deze dringende vragen werden in de folder helaas niet beantwoord. In een vervolgfolder, zo voelen vrouwen zich als ze op het werk werden lastiggevallen, wordt nader ingegaan op dit probleem. (In deze folder wordt een derde term ingevoerd om het verschijnsel van 'ongewenste intimiteiten' aan te duiden: 'seksuele intimidatie'. 'Intimidatie' lijkt ten opzichte van 'geweld' weer een stap terug te zijn; misschien een teken dat het einde van deze serie campagnes in zicht komt.)

Onder seksuele intimidatie blijken ook 'dubbelzinnige grapjes' te werden verstaan, en het beoordelen van vrouwen 'niet op hun professionaliteit, maar op hun vrouwelijkheid'. Voorts geldt als seksuele intimidatie: 'een collega met je ogen uitkleden, naar haar borsten kijken in plaats van recht in de ogen', 'te dicht tegen haar aan staan in de lift, haar publiekelijk complimenteren dat ze er "lekker" uitziet, of in haar oor fluisteren'. Wie deze waslijst afloopt, verbaast zich erover dat nog steeds maar '1 op de 3 vrouwen die buitenshuis werken, te maken krijgen met seksuele intimidatie', zoals de folder vermeldt. Zou twee derde van de werkende Nederlandse vrouwen zo onaantrekkelijk zijn dat er nooit ook maar naar haar borsten is gekeken of in haar oor is gefluisterd? Of heeft al die opvoedende publieksvoorlichting van de afgelopen jaren misschien toch effect gehad op het gedrag van de Nederlandse mannen?

Erg opmerkelijk is voorts dat de vrouwelijke seksualiteit in de folders geheel buiten schot blijft. Ik neem aan dat de schrijfsters van de brochures, ondanks alles, ooit wel eens een man zo gek hebben gekregen hen te bestijgen. Ik vraag me af waar hun gedachten toen waren: bij de nobele inborst van de man in kwestie, of misschien toch bij zijn 'lekkere' roede? En als dit laatste het geval mocht zijn, is dat dan niet erg 'verkeerd'?

Het blijft in ieder geval merkwaardig dat in een tijd waarin het voor vrouwen erg progressief en 'bevrijd' staat om over een man te zeggen dat hij een lekker kontje heeft, mannen dit van een vrouw zelfs niet meer mogen denken.

Hoe verschrikkelijk de folders ook zijn, ze maakten me wel voor het eerst duidelijk wat er nu eigenlijk wordt bedoeld met de kreet 'postfeministisch tijdperk': een tijdperk waarin zelfs de meest absurde feministische leerstellingen tot regeringsbeleid zijn verheven.

Terug naar inhoud

Feminisme en oorlog

Het kan bijna niet anders of de jaarlijkse herdenking van de Vietnamveteranen moet de feministen een flinke doorn in het oog geweest zijn. Hier werden mannelijke slachtoffers herdacht. Mannen als slachtoffers, een idee dat alle feministische waarden vernietigt. Het moet voor de vrouwenbeweging dan ook een grote opluchting geweest zijn toen een feministe op het idee kwam om de muur waarin de 58.000 namen staan gegraveerd van de in Vietnam gesneuvelde soldaten nog eens grondig te onderzoeken. Het resultaat: maar liefst 8 van de 58.000 slachtoffers bleken vrouwen te zijn! M.a.w.: het aantal mannelijke slachtoffers was altijd grof overschat: het waren er geen 58.000, maar slechts 57.992! En natuurlijk ging dat, zoals altijd, ten koste van de vrouwen. Reden genoeg voor de Volkskrant om te spreken over de '58.000 vrouwen en mannen die in Vietnam zijn gesneuveld', en, alsof dat nog niet genoeg is, over de 'duizenden vrouwelijke Vietnamveteranen' (de Volkskrant, 11-11-'93). Met 'vrouwelijke Vietnamveteranen' werden de vrouwen bedoeld die op vrijwillige basis naar Vietnam gingen, niet om te vechten, maar alleen om de gewonde soldaten te verplegen. Deze vrouwen werden dus op een lijn gesteld met de jongemannen die door de Amerikaanse staat van hun vrijheid werden beroofd en gedwongen werden iedere dag in de jungle hun leven te wagen. Hoe groot waren de risico's die de verpleegsters liepen? Van de 11.500 vrouwen sneuvelden er in al die jaren niet meer dan 8, d.w.z. 0,07%. De doorsnee automobilist zou ervoor tekenen.

De soldaten die Vietnam overleefden, kregen in 1984 een monument (een groep van drie soldaten, twee blanke en een zwarte. Hoe komt men daarop, kun je je afvragen. Ik stel me voor dat het als volgt is gegaan. Men wilde oorspronkelijk een monument dat een afspiegeling van de bevolking zou vormen, omdat men de racistische leer aanhangt dat de verschillen tussen blanken en zwarten zo immens groot zijn dat een blanke soldaat onmogelijk symbool kan staan voor alle Vietnamsoldaten, ongeacht hun huidskleur. Maar al snel besefte men dat een groep van tien soldaten - negen blanken en een zwarte - wel erg groot en onoverzichtelijk zou werden; de zwarte soldaat zou bovendien in zo'n grote groep makkelijk over het hoofd kunnen werden gezien. Als compromis is vervolgens de groep van drie soldaten uit de bus gerold). Nu krijgen ook de verpleegsters een eigen monument. Waarom? De Volkskrant, pathetisch: 'jonge, nauwelijks voorbereide verpleegsters zagen duizenden jongemannen sterven of zwaar verminkt uit de ziekenhuizen vertrekken'. Dat is inderdaad gruwelijk, en kan zeker op een lijn werden gesteld met zelf sterven of zwaar verminkt raken.

'Deze vrouwen waren ook soldaten en hun inzet verdient gelijkwaardige erkenning', aldus een vrouwelijke 'Vietnamveteraan'. En die erkenning krijgen ze, zij het laat, voegt de Volkskrant daar aan toe, een beetje verbitterd over zoveel vrouwonvriendelijkheid.

Het wachten is nu op de homobeweging die een monument eist voor die twee gesneuvelde homo's die bij de keuring vergaten hun seksuele geaardheid bekend te maken.

Terug naar inhoud

Arbeiders en uitkeringstrekkers eerst!

Er zijn mensen die het vreemd vinden dat juist de progressieve intellectuelen zich opwerpen als voorstanders van een ruim immigratiebeleid. Immers, zo luidt de redenering, het zijn voornamelijk de zwakkeren in onze samenleving - arbeiders, uitkeringstrekkers, kortom de traditionele lieverdjes van progressief Nederland - die de lasten van de immigratie moeten dragen. Ook wordt de voorstanders van een ruim immigratiebeleid af en toe verweten dat ze doorgaans in wijken wonen waar allochtonen een bezienswaardigheid vormen. Kortom, dat er sprake is van morele zelfbevrediging die de idealist met z'n bovenmodale inkomen niets kost, maar z'n minder bedeelde landgenoten des te meer.

De progressieven zitten met deze kritiek nogal in hun maag, gezien het feit dat er nooit op gereageerd wordt. Zwijgen en net doen alsof er niets gezegd is, luidt hun devies. Dit maakt een nogal zwakke indruk - een vlek op het idealistische blazoen.

Dat er nooit gereageerd wordt, is zeer opmerkelijk, want de kritiek zit er faliekant naast. De progressieven valt werkelijk niets te verwijten; integendeel, ze doen exact wat er van ze verwacht kan werden. Immers, progressieven beschouwen de immigratie als een verrijking van onze lamlendige cultuur. Welnu: de arbeiders zijn degenen die het meest van deze verrijking profiteren, juist doordat ze het voorrecht hebben zij aan zij met de immigranten te wonen. Voor arbeiders is alleen het beste goed genoeg, zoals het socialistische adagium luidt. Vandaar ook dat al die allochtonenkampioenen bijna nooit in een allochtonenbuurt wonen: er is nu eenmaal slechts beperkt plaats in allochtonenbuurten, en het zou oneerlijk zijn om de zwakkeren te verdrijven van die heilzame invloed van vreemde culturen.

Arbeiders en uitkeringstrekkers eerst!

Terug naar inhoud

Minderhedenstrijd

Het jaar 1993 werd door de Europese Raad van Ministers uitgeroepen tot het 'Europees jaar van de ouderen'. Dat dit niet zomaar een incident, maar een teken des tijds is, bewijst het feit dat het jaar daarop in Nederland het eerste 'antileeftijdsdiscriminatiebureau' werd geopend, waar de oudjes gevallen van leeftijdsdiscriminatie kunnen melden.

Kortom, slecht nieuws voor vrouwen, homo's en allochtonen.

U vraagt zich af wat vrouwen, homo's en allochtonen hiermee te maken hebben? Heel simpel: er is op de troon van het slachtoffer slechts beperkt plaats. Als de bejaarden erbij komen, is de kans re‰el dat een of meerdere van de aanwezige groeperingen plaats zal moeten maken. Ook het hart van de progressief kent z'n beperkingen. En het verleden heeft al bewezen dat zijn sympathieen aan verandering onderhevig zijn: hij is een onbetrouwbare minnaar, die zijn favorieten van het ene op het andere moment als een baksteen kan laten vallen.

De arbeider, die een jaar of vijftien geleden nog breeduit op de slachtoffertroon zat, is daar inmiddels met donderend geraas van af gevallen. Was de arbeider in de jaren zeventig nog de onderdrukte minderheid die altijd gelijk had, in de jaren negentig, waarin dezelfde arbeider het heel wat moeilijker heeft dan destijds, is hij veranderd in een racistisch gevaar dat z'n bek moet houden en zo kort mogelijk aan de lijn dient te werden gehouden.

Ook de sympathie voor de uitkeringstrekker is duidelijk teruggelopen. Van een weerloos slachtoffer van een verwerpelijke, kapitalistische samenleving veranderde hij in korte tijd in een luie, frauderende uitvreter die gekort, gecontroleerd en aan het werk gezet dient te werden. En ook de progressieve liefde voor criminelen, krakers en ander gespuis is duidelijk bekoeld.

Tot de homo's, de vrouwen en de allochtonen zou ik dan ook willen zeggen: geniet van je bevoorrechte positie zolang het nog kan. En wil je op je troon blijven zitten, zorg er dan vooral voor dat je de ouderen niet voor het hoofd stoot; laat het lot van de arbeiders, die het waagden te klagen over de onaangepastheid van hun allochtone buren, jullie tot lering strekken. Groet de ouderen voortaan beleefd; help ze met oversteken; boen op z'n tijd hun stoepje schoon of doe de boodschappen voor ze. Vrouwen dienen niet al te korte rokjes te dragen, homo's kunnen elkaar beter niet meer omhelzen op straat, en allochtonen doen er goed aan een paar van hun afwijkende gewoontes op te geven. Zo niet, dan is binnenkort de pret misschien voorbij: vrouwen veranderen van zielige slachtoffers van een patriarchale maatschappij in ontaarde moeders die hun baby's in de crŠche dumpen, zich als hoeren door hun man laten onderhouden, of op de arbeidsmarkt oneerlijk concurreren door schaamteloos te profiteren van allerlei vormen van positieve discriminatie; allochtonen veranderen van zielige slachtoffers van een racistische samenleving in criminelen en uitvreters die zo snel mogelijk moeten oprotten naar hun vaderland; en homo's veranderen van zielige aidsslachtoffers in weerzinwekkende seksmaniakken die met hun onbeheerste gedrag het dodelijke aidsvirus hebben verspreid.

Een gewaarschuwd minderheid telt voor twee.

Terug naar inhoud

Het Meervoudig Persoonlijkheids Syndroom van de progressieve intellectueel

Een van de moeilijkste problemen waar de progressieve intellectueel mee worstelt, is aan te tonen dat zijn favoriete bevolkingsgroeperingen (vrouwen, homo's, zwarten e.d.) nog steeds onderdrukt werden. Dat dit zo'n groot probleem is, wordt veroorzaakt door het feit dat deze groeperingen al sinds jaar en dag gelijke rechten hebben, en de laatste jaren doorgaans zelfs meer rechten. Maar de progressief, inmiddels gehecht geraakt aan zijn onderdrukten, wil nog geen afstand van ze doen.

Sinds hij niet meer kan wijzen op ongelijke rechten, probeert hij nieuwe maatstaven te ontwerpen die aan moeten tonen dat zijn favorieten nog wel degelijk schandelijk onderdrukt werden. Veel succes hebben deze pogingen tot nog toe niet opgeleverd.

Een van die nieuwe maatstaven van onderdrukking is het inkomen van de onderdrukte groepering: groeperingen die minder verdienen dan de doorsnee bevolking, werden onderdrukt. Deze maatstaf, speciaal ontworpen voor de allochtonen, wordt ontkracht door de vrouwenemancipatie: de verarming van vrouwen in b.v. Amerika is juist na de vrouwenemancipatie pas op gang gekomen. Over homo's en joden zullen we maar helemaal zwijgen.

Een andere maatstaf is succes in kunst, literatuur, filosofie, wetenschap e.d. Groeperingen die op deze gebieden weinig of geen prominente vertegenwoordigers bezitten, werden onderdrukt. Deze maatstaf, ontworpen voor de vrouwen en de zwarten, wordt helaas waardeloos gemaakt door het succes van joden en homo's op die gebieden.

Twee andere maatstaven zijn de levensduur en gevangenisstraf: groeperingen die langer in de gevangenis vertoeven en minder lang leven dan de doorsnee bevolking, werden onderdrukt. Deze maatstaven zijn speciaal uit de kast gehaald om aan te tonen dat de zwarten in Amerika nog steeds onderdrukt werden. Hier geldt het bezwaar: past men ze toe op de seksen, dan moet de conclusie luiden dat niet de vrouwen onderdrukt werden, maar de mannen.

Uiteraard trekken de progressieven zich van deze inconsistenties niets aan, en blijven ze hun maatstaven gewoon hanteren alsof er niets aan de hand is. Het vermakelijke gevolg is dat ze, wanneer ze hun antiracistische pet ophebben, voor hetzelfde verschijnsel een heel andere verklaring hebben dan wanneer ze hun feministische pet ophebben; en wanneer ze hun homovriendelijke pet op hebben, komen ze alweer met een andere verklaring aanzetten. De criminaliteit van mannen verklaren ze uit het feit dat mannen onderdrukkers zijn die niet deugen; de criminaliteit van zwarten verklaren ze uit de onderdrukking waar zwarten onder te lijden hebben; de lange levensduur van de onderdrukte vrouwen verklaren ze uit de biologische superioriteit van vrouwen ('het sterke geslacht'); de lange levensduur van blanken verklaren ze uit het feit dat blanken onderdrukkers zijn die leven ten koste van de zwarten. De kunstzinnige prestaties van homo's verklaren ze uit het feit dat homo's van nature creatiever zijn dan de lompe en fantasieloze hetero's; het gebrek aan kunstzinnige prestaties van vrouwen of zwarten verklaren ze uit de onderdrukking waaronder deze groepen te lijden hebben; enzovoorts, enzovoorts.

Of het Meervoudig Persoonlijkheids Syndroom bestaat, weet ik niet; maar als het bestaat, dan is het zeker dat onder progressieve intellectuelen een aanzienlijk percentage van de slachtoffers te vinden is.

Terug naar inhoud

De kloof tussen politiek en burger

Een van de problemen waar intellectuelen zich regelmatig mee bezig houden is dat van 'de kloof tussen politiek en burger'. Politici weten niet wat er leeft onder het volk, ze houden zich de hele dag op in hun eigen vergadercircuitjes waar ze de alledaagse realiteit uit het oog verliezen, en vervreemden op die manier de burger van de politiek. Dit is allemaal erg zorgwekkend en dient met kracht te werden tegengegaan.

Een belangwekkende stelling. Maar laten we nu eens kijken wat er gebeurt wanneer er iemand opstaat die aanstalten maakt om die kloof te dichten. Iemand die laten we zeggen voor herinvoering van de doodstraf is, die de grenzen wil dichtgooien voor buitenlanders, en die abortus wil verbieden - allemaal zaken die een groot deel van de bevolking wil, maar die geen enkele 'fatsoenlijke' politicus wil. Zo iemand zou zich volstrekt onmogelijk maken; hij zou door dezelfde intellectuelen die het gat tussen politiek en burger zo graag gedicht zouden zien, beschuldigd werden van 'borreltafelpraat', verwerpelijk populisme, racisme, vrouwenhaat en wat al niet meer. (Vooral het verwijt van 'populisme' doet bizar aan; een populist is bij uitstek iemand die de kloof tussen burger en politiek wil dichten.)

Een treffende illustratie van dit merkwaardige gedrag werd gegeven door voormalig PvdA-voorman Thijs Woltgens, tijdens het 'grote minderhedendebat'. Woltgens, die zich zorgen maakte over de kloof tussen politiek en burger, stelde toen als voorwaarde voor het debat dat alles geoorloofd was, behalve uitspraken die 'electoraal gewin' zouden opleveren. M.a.w.: politici mochten van Thijs alles zeggen, mits ze maar niet de mening van 'het volk' zouden verwoorden. Uiteraard stemde iedereen in met deze voorwaarde.

Luister eens, intellectuelen, het is van tweeen een. Ofwel je gaat de kloof tussen burger en politiek dichten; maar dan moet je borreltafelpraat en populisme toejuichen i.p.v. afkeuren; ofwel je geeft openlijk toe dat het onbeschaafde gepeupel beter niet z'n zin kan krijgen; maar dan moet je ophouden zorgelijk te ouwehoeren over 'de kloof tussen burger en politiek'.

Terug naar inhoud

Oproep tot verzet

Er wordt heel wat afgepraat over de zorgwekkende jeugdcriminaliteit in Nederland, maar een minstens even zorgwekkend probleem, waar nauwelijks aandacht aan wordt besteed, vormen de kinderen in de leeftijdscategorie waarin nog niet wordt geroofd en gemoord. Brutale, herriemakende kinderen; een ware plaag. Vooral in openbare gelegenheden maken ze de boel onveilig: tikkertje spelen, krijsen, het kan niet op.

Als zijn kroost zich misdraagt, maant de moderne vader het goedmoedig daarmee op te houden; maar het kroost luistert niet, en pappa weigert hieraan consequenties te verbinden. Hoe is deze merkwaardige houding te verklaren? Misschien zijn de jaren-zestig ideeen over anti- autoritaire opvoeding verantwoordelijk voor dit ziekelijke gedrag; best mogelijk dat deze ideeen, die bij de bedenkers ervan inmiddels alweer in discrediet zijn geraakt, nu pas tot grote lagen van de bevolking zijn doorgedrongen. Misschien ook is het uit angst te werden beschuldigd van kindermishandeling dat pappa geen corrigerende tikken meer durft uit te delen; het gevaar daarop is in deze tijd nu eenmaal bepaald niet denkbeeldig. Een laatste mogelijke oorzaak: schuldgevoelens. Moderne ouders zijn weliswaar niet te beroerd om kinderen de wereld in te schoppen, maar ze hebben het te druk met carriere en zelfontplooiing om veel aandacht aan het kroost te kunnen besteden. Het verzorgen en opvoeden laten ze dus over aan oppas en creche. Als gevolg van het schuldgevoel dat hierover ontstaat, werden de kinderen gedurende de korte periode dat de ouders wel in hun nabijheid verkeren zoveel mogelijk in de watten gelegd; een draai om de oren is dan uiteraard ongepast.

Intussen bent u, als kinderloze of als iemand die nog de moed heeft z'n kinderen af en toe een ouderwetse draai om de oren te geven, het slachtoffer van deze terreur. U wacht tot de ouders ingrijpen, maar tevergeefs. Vervolgens wacht u tot iemand anders ingrijpt, ook tevergeefs. Dan denkt u erover zelf in te grijpen, maar dat doet u niet, want niemand grijpt in. Vervolgens gaat u over tot het werpen van vernietigende blikken naar de kabaalmakende kinderen, maar ook dat is zinloos. Het lijkt erop alsof de monstertjes zich zeer goed bewust zijn van hun onschendbare status.

Echt goede methoden om krijsende en hollende kinderen tot de orde te roepen zijn er niet, maar er zijn wel methoden die een groot gevoel van voldoening teweegbrengen bij degene die ze uitvoert. Het gevoel van frustratie verdwijnt op slag, en maakt plaats voor een stil genot waarmee zelfs het luidste kinderkabaal minimaal een half uur lang kan werden verdragen.

Ik geef twee voorbeelden. Als u wel eens in de trein zit, dan weet u dat het een geliefd tijdverdrijf van kinderen is om zich met beide handen aan de stoelleuningen aan weerszijden van het gangpad vast te klampen, en dan, steunend op de leuningen, de benen naar voren te slingeren; op die manier werken ze zich het gangpad door. Vaak wordt deze manier van voortbewegen gecombineerd met het spelen van tikkertje; onnodig te zeggen dat dit gepaard gaat met veel gekrijs. Als u geluk heeft, werken de kinderen op die manier de hele trein af, maar meestal beperken ze dit spelletje tot het deel van de trein waar u zich bevindt.

Om het enthousiasme van de kinderen wat in te dammen, heb ik de volgende methode ontwikkeld: op het moment dat u merkt dat een kind aanstalten maakt om voor zijn spel gebruik te maken van uw stoelleuning, laat u uw onderarm een paar centimeter boven de betreffende leuning zweven. Zodra u merkt dat het breekbare kinderhandje zich aan de leuning heeft vastgeklampt, drukt u uw elleboog naar beneden, zo krachtig als maar mogelijk is - uiteraard zonder zonder dat dit de aandacht trekt van uw medepassagiers. U dient uw hele lichaamsgewicht over te brengen op uw elleboog; de stoelleuningen in de Nederlandse treinen zijn helaas zacht en vangen de schok enigszins op - een schoolvoorbeeld van de arrogantie van de Nederlandse ontwerpers, die geen rekening wensen te houden met het dagelijkse gebruik van hun ontwerpen.

Als u de instructies goed heeft opgevolgd, hoort u onder uw elleboog iets kraken, direct gevolgd door een luidkeels uitgeschreeuwd 'au!', waarna een oorverdovend gehuil losbarst. U zult dan - misschien tot uw eigen verbazing - merken dat een huilend kind niet per definitie uw ergernis hoeft op te wekken; dit gehuil zal u als muziek in de oren klinken, en al zult u dat misschien nu niet geloven, u zult het zelfs jammer vinden als u het gesnik na enige tijd weer langzaam hoort wegebben. Probeer 't maar!

Het is uiteraard wel zaak om uw gezicht goed in de plooi te houden bij het aanhoren van het door u veroorzaakte kinderverdriet. Als u na het krachtig neerplanten van uw elleboog de inleidende schreeuw van het kind hoort, dient u verbaasd en enigszins geirriteerd, dan wel verschrikt op te kijken; dit is van groot belang, aangezien op dat moment alle blikken in het treinstel op u gericht zullen zijn, meestal ook die van de verwekkers van het betreffende kind. Als uw gezicht de verkeerde uitdrukking heeft - een van grote vreugde bijvoorbeeld - dan kunt u problemen verwachten met de ouders of met andere passagiers.

Tot slot nog wat details waarop u bij de uitvoering speciaal dient te letten. De afstand tussen uw onderarm en de stoelleuning is zeer belangrijk. U moet uw onderarm niet te laag boven de leuning te houden - dan zien de kinderen niet dat er plaats is om hun handen neer te zetten, en loopt u het risico dat ze uw stoel overslaan - maar ook niet te hoog, want dan loopt de neerwaartse beweging van uw elleboog teveel in het oog voor uw medepassagiers. Dit luistert zeer nauw; de ervaring leert dat de ideale afstand zo om en nabij de vier centimeter ligt.

Een andere moeilijkheid wordt gevormd door de plaats waar het kind zijn hand neerzet. Dit dient exact onder de elleboog te geschieden; wordt de hand te ver naar voren geplaatst, dan verliest uw arm z'n kracht, en kunt u het kind, tenzij het erg jong is, onmogelijk aan het huilen krijgen; een korte schreeuw is dan doorgaans alles waarop u kunt hopen. Merkt u dat de hand van het kind te ver naar voren is geplaatst, houdt u daar dan rekening mee bij het neerdrukken van uw elleboog - het is weliswaar niet erg elegant, maar er valt op die manier nog heel wat te corrigeren.

Mocht u van nature niet zo handig zijn, mocht u bij de eerste schreden op uw pad aan uw slachtoffertjes niet meer dan een zwak kreetje kunnen ontlokken, mocht u uitgescholden of zelfs bedreigd werden door medepassagiers - doorgaans met een baard, zo leert de ervaring - laat u zich dan vooral niet ontmoedigen: oefening baart kunst.

Als u een kind op de hierboven geschetste manier met succes bewerkt heeft - en met succes bedoel ik: een flinke huilbui - dan valt het niet aan te raden om tijdens dezelfde rit nog meer slachtoffers te maken; dit loopt eenvoudig te zeer in de gaten. Deze aanwijzing mag eenvoudig klinken, de praktijk leert dat het niet eenvoudig is om op te houden als men eenmaal succes heeft geboekt; men zou kunnen zeggen dat het kindergehuil op veel mensen een verslavende uitwerking heeft. Bij half succes - een kreet - kunt u rustig een tweede poging wagen; ook als u overstapt, kunt u uiteraard een tweede keer toeslaan.

Een tweede voorbeeld: de openbare bibliotheek. Bood zo'n instelling vroeger nog een oase van eerbiedige rust, tegenwoordig doet de atmosfeer denken aan die van een zwembad. In de bibliotheek is het spelen van tikkertje gelukkig zeer effectief te bestrijden. Komt er zo'n hummel luid schreeuwend langsgerend - niets is eenvoudiger dan even de voet uit te steken. Het voorwaarts uitsteken van de voet is het eenvoudigst, maar ook achterwaarts valt er met enige oefening een verbluffend resultaat te behalen.

U bent uiterlijk geheel in het boek verdiept dat u zojuist uit de kast hebt gehaald, u stelt zich op de juiste plaats op - ongeveer een meter van de boekenkast - en steekt terloops, a.h.w. zonder er bij na te denken, uw voet uit. Het effect is weldadig: met een harde klap slaat de kleuter tegen de grond. Of dit gevolgd wordt door een huilbui, hangt voornamelijk af van de leeftijd en het geslacht van het betreffende kind. Bij meisjes onder de zes jaar is de kans hierop het grootst; deze categorie vormt dan ook het meest dankbare soort slachtoffer. Mocht u bang zijn voor ontdekking van uw daad, trekt u dan een bezorgd gezicht, ga op het kind af, spreek "ach, jongetje/meisje toch, heb je je pijn gedaan?" en help het kind overeind. Als u deze procedure volgt, dan kunt u uw kleine verzetsdaad later nog een keer herhalen bij een ander kind.

U heeft nu een idee gekregen van de bestaande methodieken. Tot slot zou ik iedereen die zelf geen herrieschoppende kinderen heeft, willen oproepen dit soort methoden zo vaak als maar enigszins mogelijk is zelf toe te passen. Niet alleen in trein of bibliotheek, nee, overal: bij familiebezoek, op de camping, in het buitenland - vooral Franse kinderen dienen hard aangepakt te werden - op straat, in het postkantoor, kortom, overal waar kinderen komen. Laat uw creativiteit de vrije loop en verzint u zelf eens wat nieuws; deel met anderen uw pasverworven kennis, en spoor ze aan hetzelfde te doen.

Alleen samen kunnen we de pest van dat kabaalmakende tuig uitroeien.

Terug naar inhoudsopgave

GA NAAR DE HOMEPAGE VOOR MEER ARTIKELEN


Ik ben te bereiken op bc@euronet.nl

This document was created with the assistance of
WebMania!™ 1.5a (Unregistered) - ©1995,96 Q&D Software Development - http://www.q-d.com