5. Proefbehandeling

Welke patiënten dienen voor adem- en ontspanningstherapie geselecteerd te worden? Hier zijn twee strategieën mogelijk.

De eerste strategie

Deze strategie houdt in dat er klachten zijn die samenhangen met spanningen of stressoren, of waarvoor geen of onvoldoende medische of psychische oorzaak is te vinden. In dat geval zijn voor de indicatiestelling een zorgvuldige anamnese en onderzoek nodig, eventueel aangevuld met specialistisch onderzoek om afwijkingen uit te sluiten. De begeleider gaat er van uit dat spanningen een oorzaak zijn en dat ontspanning zal moeten helpen. De begeleider zal vervolgens de patiënt zo veel mogelijk aanmoedigen goed te oefenen om het gewenste effect te bereiken. Deze strategie is gangbaar, maar heeft enkele nadelen.

Ten eerste is het bestaan van een lichamelijke stoornis nooit volledig uit te sluiten. Spanningsklachten kunnen achteraf toch een medische achtergrond blijken te hebben. Zij zijn niet per definitie op het conto van de psyche of de stress te stellen.

Ook in het geval dat er een duidelijke medische diagnose is, kunnen klachten, het functioneren en / of het welbevinden desondanks door adem- en ontspanningstherapie verbeteren.

Ten derde wil het feit dat klachten samenhangen met spanningsbronnen niet zeggen dat ontspanning de beste manier is om de spanningen te verminderen. Er kunnen externe oorzaken voor de spanning zijn, niet toegankelijk voor interne zelfregulatie, die in de omgeving aangepakt moeten worden. En er kunnen interne oorzaken zijn van psychische aard, die ontspanning verhinderen.

Deze nadelen zijn bijvoorbeeld duidelijk aanwezig in het geval een huisarts een patient met klachten, waarvan hij denkt dat ze spanningsgebonden zijn, verwijst voor een cursus ontspanningsoefeningen, die algemeen van aard is en niet tijdig geevalueerd wordt, bijvoorbeeld naar yoga te gaan. De yogaleraar is niet opgeleid om therapie te bedrijven en is niet bedreven in het afstemmen van de instructie op het individu. Yoga-oefeningen zijn bedoeld voor gezonde mensen, om hun vaardigheid te vergroten, en niet om uit te zoeken of klachten spanningsgebonden zijn. De yogaleraar die opgeleid is in de methode van Dixhoorn zal daarom snel trachten zijn leerlingen te selecteren en degenen met teveel klachten of individueel een aantal lessen geven of voor een aparte cursus ontspanningsinstructie uitnodigen, of de persoon verwijzen, naar een therapeutisch meer deskundig begeleider of terug naar de huisarts.

De tweede strategie: een proefbehandeling

Bij de tweede strategie wordt er niet vanuit gegaan dàt een klacht spanningsgebonden is, maar is de centrale vraag in de therapie te achterhalen in hoeverre spanning een oorzaak is van klachten. Het volstaat in dat geval de persoon te motiveren voor een proefbehandeling van een klein aantal bijeenkomsten (individueel circa vier keren, groepsgewijs circa 6-8 keren) om uit te zoeken òf ontspanning mogelijk is en enig effect heeft. Daarna volgt de beslissing of er voldoende respons is om de behandeling voort te zetten, danwel te stoppen of een andere therapie of nader onderzoek te adviseren. Eigenlijk kan alleen achteraf vastgesteld worden of een klacht spanningsgebonden is, wanneer hij namelijk verdween of sterk verbeterde door het optreden van een of meer ontspanningsprocessen. De belangrijkste contra-indicatie is dat een behandeling bestaat die vrijwel zeker afdoende effectief is.

De indicatiestelling voor adem- en ontspanningstherapie kan dus heel breed zijn, omdat gewone overspanning bij praktisch elke soort problematiek een rol kan spelen. Wanneer een behandelprotocol hiervoor ruimte heeft, dan kan het inderdaad aan iedereen die voor die behandeling in aanmerking komt aangeboden worden, op voorwaarde echter dat snel vastgesteld wordt, in welke mate er gewone overspanning is. Adem- en ontspanningsinstructies kunnen dienen als screeningsmiddel. Aangezien de indicatiestelling veelal volgens de eerste strategie verloopt, is het op dit moment niet bekend bij hoeveel patiënten met een bepaalde problematiek de normale vaardigheid in ontspanning aanwezig is en bij hoeveel er gewone overspanning is. Alleen bij deze laatsten is voortzetting rechtvaardigt. Het blijkt bijvoorbeeld zinvol deze therapie aan praktisch alle patiënten in de hartrevalidatie aan te bieden (Nederlandse Hartstichting, 1996), of aan alle patiënten in een revalidatie afdeling (Van Dixhoorn & Van Holland, 1996). In een meta-analyse van behandeling van hoge bloeddruk concludeert Linden dat de gangbare preselectie voor ontspanningstherapie van matig hypertensieven een lager effect oplevert, dan wanneer ook degenen met sterk verhoogde bloeddruk in deze behandeling opgenomen worden (Linden & Chambers, 1994). Het effect van ontspanningstherapie is in dat geval zelfs gelijk aan het effect van medicamenteuze behandeling.

De indicatiestelling wordt anderzijds selectiever dan bij de eerste strategie het geval is. Klachten en problemen die te boek staan als stressgebonden, bijvoorbeeld spanningshoofdpijn, zijn dan geïndiceerd voor een proefbehandeling met ontspanningstherapie. Voorzover gewone overspanning inderdaad een rol speelt, zullen de klachten hierop reageren. Uit onderzoek blijkt dat circa de helft van de mensen met deze klachten een gunstig lange termijn effect heeft van ontspanningstherapie (Sorbi, Tellegen & Du Long, 1989). Wanneer deze therapie op het individu afgestemd is geweest, kan geconcludeerd worden dat klachten bij de andere helft kennelijk niet gevolg is van gewone overspanning, maar van andere factoren. Hoe eerder deze laatste conclusie getrokken wordt, hoe beter het is. Het verlaagt de kosten omdat therapie eerder gestopt wordt, en verhoogt de effectiviteit van terecht voortgezette adem- en ontspanningstherapie.

In geval van medische of psychische storingen (diagnoses) of externe oorzaken (stressoren in de omgeving) van spanning is het relatieve aandeel van de gewone overspanning niet op voorhand te schatten. Vaak is het effect van adem- en ontspanningstherapie reëel maar wisselt het aandeel in het probleem. De specifieke oorzaken kunnen beperkende voorwaarden zijn ten aanzien van het optreden van zinvolle ontspanningsresponsen of van het effect van deze op de klachten. In de loop van de proefbehandeling ontstaat hierover meer duidelijkheid. Wanneer daarentegen de disfunctionele responsen in de loop van de proefbehandeling verbeteren en tegelijkertijd treedt er verbetering op in klachten, functioneren of welbevinden, dan kan geconcludeerd worden dat tenminste een deel van het probleem door gewone overspanning was veroorzaakt. Een proefbehandeling met adem- en ontspanningstherapie kan derhalve een rol spelen als differentiaaldiagnostisch instrument.