De roman Kees de jongen van Theo Thijssen bevat een waarschijnlijk realistische beschrijving van dit type theehandel aan het einde van de 19e eeuw.


Uit:
Kees de jongen, hoofdstuk 25,
van Dishoeck, Bussum, 1923.


(......)

Op het Singel, dicht daar bij de Dam, daar was een thee- en koffiehandel, half een winkel, half een pakhuis. Gewone klanten kwamen er bijna niet. Een prachtig ouerwetse zaak, daar hadden moeder en juffrouw Dubois het dikwijls over. "Opgericht 1845" stond er op de ramen geschilderd.
Daar moest-ie dan geregeld verpakte thee en koffie halen. Meestal halve ponden en onsen, van sommige dure thee ook halve onsen. Moe had het hele lijstje op een papier geschreven; als hij dat papier overreikte aan het oude mannetje, dat in een groot donker blauw-katoenen voorschot achter de toonbank stond, moest hij zeggen: "Voor agentes Bakels".
"Wie?" zei het oude mannetje altijd, omdat moe een nieuwe agentes was natuurlijk; ze was er door juffrouw Dubois aan gekomen, die was ook altijd agentes geweest, maar had het niet meer kunnen volhouden, doordat er zoveel geloop bij kwam.
"Bakels", zei Kees, erg op zijn gemak, al leek het mannetje nog zo wantrouwend. Hij wist dat ze de pakjes niet zo aan iedereen leverden: vijftien percent minder betalen had iedereen wel gewild, maar 't wás alleen voor de agentessen.
Maar toen-ie er een keer of tien geweest was, toen kende het oue mannetje hem al, en verstond hem dadelijk als hij zei: "Voor agentes Bakels", en schreef dat dan met een blauw potlood op het papiertje.
Daar moest-ie wachten. Daar was een bank voor, die stond tegen de muur, net zo iets als bij de apotheker.
Het mannetje ging al het bestelde halen en op stapeltjes leggen, tenminste als Kees al dadelijk aan de beurt was. Lag alles, dan zei het mannetje: "Wil u even nakijken?" en dan moest hij kijken of alles was, zoals moe het opgeschreven had. Meestal wist Kees al vooruit, dat het in orde was, want hij kon precies zien, uit welke grote trommels van de stellage achter de toonbank de pakjes gehaald werden, en hij wist uit wel uit z'n hoofd wat moe besteld had.
Het mannetje heette Piet; dat had Kees gehoord, als ze uit het kantoor 'em wel eens riepen. Sommige juffrouwen, óók agentessen natuurlijk, die altijd zelf kwamen, zeiden ook "Piet", maar Kees durfde dat nooit, en zei altijd maar "meneer".

Dan moest Kees met het briefje naar achteren, op het kantoor om te betalen.
Het kantoor was zowat helemaal van glas; er zaten twee heren en een jongen. De jongen pakte het briefje aan en gaf het aan een van de heren. Die ging dan een hele rekening zitten schrijven, met stempels er op, en dan ging Kees bij de andere heer betalen.
De rekening was altijd goed. Bovenaan was ingevuld: "Wed. Bakels"; de getallen waren altijd goed opgeteld, onderaan stond de vijftien percent afgetrokken.
Als-ie betaald had, soms 'n eeuwige hoop geld hoor, maar hoe meer hoe beter, dan ging-ie met het bestempelde papier weer naar Piet terug. En die had dan alles ingepakt, of was er nog mee bezig.
Daar werd Kees wel 's jaloers op, zo mooi als die oude Piet inpakken kon: het werd altijd een groot rechthoekig stevig pak. Het pakpapier was nieuw, moe bewaarde het altijd, zuinig opgevouwen, en sneed er dan stukken van af, als zij ze nodig had voor de pakjes van h u n klanten. Het touw was ook altijd een flink stuk lang, zonder knopen; Dat bewaarde moe ook. Ze hoefden nooit touw of pakpapier te kopen.

De tweede keer dat-ie d'r kwam, vroeg de ene meneer: "Hebben jullie al een deurplaatje?"
Kees begreep het niet erg, en zei: "Hoe bedoelt u?"
"Dit", zei de heer, en hij wees op een geëmailleerd plaatje dat tegen de muur zat. "Thee en koffie van Stark & Co. Opgericht 1845. Agentschap", stond er op.
"Nee", zei Kees, "dát hebben we niet."
"Pak dan een plaatje in met vier schroefjes, en doe er twee pak pláátjes bij", zei de heer tegen de jongen. Die ging weg naar 't pakhuis achter het kantoor, en even later kwam-ie terug met een net pakje.
"Asjeblieft", zei hij, 't aan Kees overreikend.
"Dank u wel", zei Kees tegen de meneer.

Hij was er blij mee, en verlangde om er mee thuis te komen. Daar deed-ie natuurlijk dadelijk 't pakje open.
"O ja", zei juffrouw Dubois, "da's waar ook, dat kun je aan de deur maken, of naast de deur, bij je schel. En dát zijn reclameplaatjes, die geef je cadeau, zo af en toe doe je er een of twee bij een pakje van een goede klant, voor de kinderen, die zijn er gek op. Zo, heeft-ie er twee pakjes bij gedaan? Da's zeker omdat het in't begin is, anders is-ie er zuiniger mee."
Truus en Kees gingen de plaatjes bekijken; achterop stond reclame, en wat de verschillende soorten thee en koffie kostten.
"D'r zijn een hoop dubbele bij", zei Kees.
"En u mag een geen één van houden?", vroeg Truus.
"Ja hoor", zei moe, "nemen jullie d'r ieder maar één stel verschillende af, de rest leg ik weg voor de klanten."
"Da's nóg zonde", vond Truus.
Kees lachte; hij begreep het natuurlijk wél.
"En we zullen oom Dirk vragen, om 't bordje netjes aan de deur te maken", zei moe.
"Dat kan ik anders óók wel", durfde Kees, "met een schroevendraaier draai ik gewoon de schroefjes d'r in, kijk, de gaatjes zitten d'r voor. 't Kan nog wel een héle tijd duren voor oom Dirk és komt, en hoe eerder het zit, hoe beter toch."
Maar moe vertrouwde 't hem toch niet toe, en zo'n haast had het toch ook niet.

Later stond Kees er toevallig bij, toen oom Dirk het plaatje op de deur maakte. Nou, hij deed het precies zoals Kees het óók had willen doen; d'r was ook niets aan trouwens.

Vijftien percent, dat was een aardige winst, vond Kees. En d'r kwam nog méér bij. Eens in 't jaar, in Januari, dan moesten alle kwiktanties van't afgelopen jaar worden ingeleverd, en daar kreeg je dan nog "dividend" van. Juffrouw Dubois wist dat precies, soms was het acht, soms wel tien percent, dat hing d'r van af, of Stark & Co. veel verdiend hadden. In Februari kreeg je daar bericht van, en dan moest je voor 1 Maart je dividend halen.
't Zou natuurlijk voor hen nog niet veel zijn, omdat ze pas zo laat in 't jaar begonnen waren met het agentschap.

(.......)

Nou, en ze hadden aardig wat klanten ook. Veel mensen uit hun oude buurt, juffrouw Smit, en Peters en meneer Vonk en meneer Otten en de barbier en de twee slagers, enfin 'n hele troep. En de meeste mensen namen meer dan ze zelf gebruikten; dat raakten ze dan wel weer kwijt aan kennissen, omdat die de thee ook zo lekker vonden. Juffouw Smit bij voorbeeld, nou die kon toch nooit in d'r eentje met d'r man tien onsen in de week nodig hebben? En ze nám ze toch maar; alleen aan haar verdienden ze de meeste weken een cent of zestig! Ze was wel zowat de hoogste. Op neef Breman na; maar die kon je niet rekenen, want die was familie. Tante Jeanne was natuurlijk ook klant, maar die nam d'r thee en d'r koffie altijd zelf wel mee, daar hoefde hij nooit te bezorgen.
Juffrouw Dubois had ze ook klanten bezorgd, hele goeie ook, die dure thee dronken; en ze nam ook vaak pakjes mee voor de mensen, bij wie ze een dag ging naaien.
En wat óók zo lollig was: de buren van de trap, die hadden 't zeker gemerkt door dat deurplaatje, die kwamen geregeld aankloppen, en kochten dan koffie en thee; stuurden soms een kind om een half ons. Alleeen moest moe daar erg mee oppassen, want meestal was het: "Wil u 't maar opschrijven tot Zaterdag?" En dan moest moe het optekenen; maar zaterdag kwam het wel in orde. Die kinderen gaf moe altijd vast een plaatje; slim natuurlijk, want nou deden ze zo'n boodschap natuurlijk graag. Eén van de kinderen was een vervelend mormel; die zei altijd als ze hem tegenkwam , met zo'n stom gezicht: "Dag theejongen, krijg ik een plaatje?" Theejongen, theejongen! Wat een ezelachtige manier, om iemand zó te noemen. Gelukkig dat de anderen in de buurt niet zo kinderachtig waren, anders had-ie gauw een naampje gekregen: de theejongen......